Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2016 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De commissie heeft verweerder geadviseerd om de bezwaren gegrond te verklaren, de gedoogbeschikking van 3 september 2014 te herroepen en de aangevraagde Drank- en Horecavergunning af te geven. De commissie concludeert dat de burgemeester de exploitatievergunning terecht niet heeft verstrekt omdat het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010 dit niet toelaat.
Eisers zijn in 2006 gestart met een Theeschenkerij. In 2010 heeft het hele perceel van eiser de bestemming Horeca Theeschenkerij gekregen. De gemeente heeft nagelaten in het bestemmingsplan een definitie op te nemen behorend bij deze bestemming. Eiser is van mening dat de activiteiten zoals deze zijn beoogd en ook al sinds 2010 plaatsvinden, vallen onder Horeca zoals dat is toegestaan in het bestemmingsplan. Eiser heeft de aanvraag voor een vergunning gedaan omdat de gemeente dat van hem vroeg, het gaat eiser erom dat zij de activiteiten kunnen voortzetten. De gemeente heeft steeds aangegeven de activiteiten te willen legaliseren, om die reden heeft eiser erop kunnen vertrouwen dat hij de activiteiten kon voortzetten. Dat verweerder alsnog heeft gehandhaafd heeft eiser veel omzet gekost. Verweerder had van handhaving moeten afzien vanwege het zicht op legalisatie en omdat hij onevenredig veel nadeel heeft van de handhaving.
De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat de activiteiten verhuur voor feesten en partijen niet verenigbaar zijn met de activiteiten van een theeschenkerij, zodat sprake is van activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Vastgesteld kan worden dat verweerder heeft aangegeven – onder voorwaarden – mee te willen werken aan de wijziging van bestemming op perceel [adres] en de activiteiten te willen gedogen. Voor een concreet zicht op legalisatie is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)(zie onder meer: uitspraak 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1418) evenwel ten minste vereist dat ten tijde van het bestreden besluit een legaliserend ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag. Hiervan is geen sprake. Ten tijde van het bestreden besluit lag er niets concreets ter inzage.
Dat, zoals eiser stelt, er wel openbare vergaderstukken zijn waaruit het voornemen van verweerder blijkt mee te willen werken aan de legalisering van de activiteiten, is voor een concreet zicht op legalisatie niet voldoende nu hieruit niet blijkt welke wijzigingen in het bestemmingsplan verweerder hiertoe beoogt. Dat stukken ter inzage moeten liggen is een vereiste zodat ook andere belanghebbenden weten welke wijzigingen worden beoogd en de gelegenheid hebben hierop te reageren.
Aan eiser kan worden toegegeven dat verweerder aan eiser heeft aangegeven niet handhavend te zullen optreden omdat verweerder welwillend was ten aanzien van de plannen van eiser. Dat verweerder wel mee wilde werken aan de plannen van eiser laat evenwel onverlet dat, indien verweerder wordt aangesproken door belanghebbenden verweerder in beginsel gehouden is te handhaven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2009 in zaak nr. 200900173/1/H1 wordt overwogen dat een bij de overtreder van een wettelijk voorschrift opgewekt vertrouwen geen afbreuk kan doen aan de in beginsel bestaande aanspraak van een omwonende op handhaving van het bestemmingsplan.