ECLI:NL:RBDHA:2016:3010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van gedoogbeschikking en toewijzing handhavingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

Op 17 maart 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard. De zaak betreft de herroeping van een gedoogbeschikking en de toewijzing van een handhavingsverzoek. Eiser had een gedoogbeschikking ontvangen voor het exploiteren van een restaurant met zaalaccommodatie, terwijl de behandeling van zijn aanvraag voor een Drank- en Horecavergunning was aangehouden in afwachting van een nieuw bestemmingsplan. Het college heeft op 27 januari 2015 het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de gedoogbeschikking ingetrokken, wat leidde tot beroep van eiser.

Daarnaast had een belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving tegen de activiteiten op hetzelfde perceel. De rechtbank oordeelde dat de gedoogbeschikking niet in stand kon blijven, omdat de activiteiten in strijd waren met het bestemmingsplan. De Commissie bezwaarschriften had geadviseerd om de gedoogbeschikking te herroepen, omdat er geen concreet zicht op legalisatie was. De rechtbank bevestigde dit oordeel en stelde vast dat de burgemeester terecht had gehandhaafd, ondanks het vertrouwen dat eiser had gekregen van de gemeente om zijn activiteiten te legaliseren.

De rechtbank concludeerde dat beide beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2016, en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak geboden binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/1909 en SGR 15/1912

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: S.T. de Graaf).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: mr. M. Jue),

Procesverloop

SGR 15/1909
Bij besluit van 3 september 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder, in afwachting van het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied, de behandeling van de door eiser aangevraagde Drank- en Horecavergunning aangehouden en aan eiser een gedoogbeschikking afgegeven voor het exploiteren van een restaurant met ondergeschikte zaalaccommodatie op perceel [adres] te [plaats].
Bij besluit van 27 januari 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de gedoogbeschikking wordt ingetrokken en de behandeling van de aanvraag Drank- en Horecavergunning niet langer wordt aangehouden.
SGR 15/1912
Bij besluit van 21 oktober 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van belanghebbende, om handhavend op te treden tegen de activiteiten op perceel [adres] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en alsnog het verzoek om handhaving toegewezen.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016.
Eiser is verschenen, samen met zijn echtgenote [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser en zijn echtgenote exploiteren “[naam]” op perceel [adres] te [plaats]. Eiser heeft op 28 september 2012 een aanvraag ingediend voor een Drank- en Horecavergunning. Sinds deze aanvraag heeft eiser contact gehad met verweerder over de aanvraag en de bestemming van perceel [adres]. Bij e-mail van 12 augustus 2014 heeft verweerder aan eiser laten weten dat, zolang er geen gewijzigde bestemming op het perceel is vastgesteld waardoor de beoogde activiteiten van eiser mogelijk worden, de horecavergunning geen rechtskracht heeft. Om die reden heeft verweerder eiser voorgesteld een gedoogbeschikking op te stellen en de aanvraag voor de horecavergunning aan te houden, totdat de beoogde bestemming is gerealiseerd. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten tot afgifte van een gedoogbeschikking exploitatie openbare inrichting.
3. Eiser, belanghebbende en nog twee anderen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I. Belanghebbende heeft daarnaast een bezwaarschrift ingediend tegen de weigering handhavend op te treden tegen de activiteiten op perceel [adres] (primair besluit II).
4. Verweerder heeft aangegeven dat hij, nu er van meerdere kanten bezwaar is gemaakt tegen de gedoogbeschikking, deze gedoogconstructie heeft voorgelegd aan de Commissie bezwaarschriften (hierna: de Commissie).
5. De Commissie heeft geconstateerd dat de exploitatie ten behoeve van verhuur voor zaalaccommodatie- feesten en partijen in strijd is met het huidige bestemmingsplan en dat de gedoogbeschikking, die de uitoefening van de illegale activiteiten wel mogelijk wil maken en hiertoe is verleend, door de burgemeester dient te worden ingetrokken. Op het moment van het advies van de bezwarencommissie bestond geen concreet zicht op legalisatie zodat ook om die reden de gedoogbeschikking niet in stand kan blijven. Nu er geen concreet zicht is op legalisatie en er geen andere omstandigheden zijn is er geen aanleiding van handhaving af te zien.
De commissie heeft verweerder geadviseerd om de bezwaren gegrond te verklaren, de gedoogbeschikking van 3 september 2014 te herroepen en de aangevraagde Drank- en Horecavergunning af te geven. De commissie concludeert dat de burgemeester de exploitatievergunning terecht niet heeft verstrekt omdat het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010 dit niet toelaat.
6. Verweerder heeft het bezwaar van eiser – conform het advies van de Commissie bezwaarschriften – gegrond verklaard. Tevens heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en het verzoek tot handhaving gehonoreerd.
7. Eiser kan zich hierin niet vinden. Eiser voert aan dat er gelet op de besluiten van de gemeente om mee te willen werken aan de legalisering van de activiteiten wel degelijk zicht was op legalisatie. Weliswaar lag er nog geen ontwerpbesluit van een nieuw bestemmingsplan ter inzage maar eiser voert aan dat ook op andere wijze concreet zicht op legalisatie kan worden aangenomen.
Eisers zijn in 2006 gestart met een Theeschenkerij. In 2010 heeft het hele perceel van eiser de bestemming Horeca Theeschenkerij gekregen. De gemeente heeft nagelaten in het bestemmingsplan een definitie op te nemen behorend bij deze bestemming. Eiser is van mening dat de activiteiten zoals deze zijn beoogd en ook al sinds 2010 plaatsvinden, vallen onder Horeca zoals dat is toegestaan in het bestemmingsplan. Eiser heeft de aanvraag voor een vergunning gedaan omdat de gemeente dat van hem vroeg, het gaat eiser erom dat zij de activiteiten kunnen voortzetten. De gemeente heeft steeds aangegeven de activiteiten te willen legaliseren, om die reden heeft eiser erop kunnen vertrouwen dat hij de activiteiten kon voortzetten. Dat verweerder alsnog heeft gehandhaafd heeft eiser veel omzet gekost. Verweerder had van handhaving moeten afzien vanwege het zicht op legalisatie en omdat hij onevenredig veel nadeel heeft van de handhaving.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
SGR 15/1909
9. Tussen partijen is niet in geschil dat in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010 de bestemming van perceel [adres] “Agrarisch met waarden – voormalig agrarisch bedrijf” is. Het perceel heeft de aanduiding “specifiek vorm van horeca- theeschenkerij”.
10. Weliswaar ontbreekt in het bestemmingsplan 2010 een definitie van wat een theeschenkerij is, maar dat de Commissie aansluiting heeft gezocht bij de definitie van een Theetuin acht de rechtbank niet onredelijk. Een Theetuin is met zijn activiteiten gericht op tuinrecreatie, waarbij tussen zonsopgang en zonsondergang alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren aan de bezoekers en passerende recreanten geserveerd worden.
De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat de activiteiten verhuur voor feesten en partijen niet verenigbaar zijn met de activiteiten van een theeschenkerij, zodat sprake is van activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat concreet zicht op legalisatie ontbreekt zodat – zoals geconcludeerd door de Commissie – een gedoogconstructie zoals beoogd met het primaire besluit niet in stand kon blijven.
Vastgesteld kan worden dat verweerder heeft aangegeven – onder voorwaarden – mee te willen werken aan de wijziging van bestemming op perceel [adres] en de activiteiten te willen gedogen. Voor een concreet zicht op legalisatie is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)(zie onder meer: uitspraak 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1418) evenwel ten minste vereist dat ten tijde van het bestreden besluit een legaliserend ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag. Hiervan is geen sprake. Ten tijde van het bestreden besluit lag er niets concreets ter inzage.
Dat, zoals eiser stelt, er wel openbare vergaderstukken zijn waaruit het voornemen van verweerder blijkt mee te willen werken aan de legalisering van de activiteiten, is voor een concreet zicht op legalisatie niet voldoende nu hieruit niet blijkt welke wijzigingen in het bestemmingsplan verweerder hiertoe beoogt. Dat stukken ter inzage moeten liggen is een vereiste zodat ook andere belanghebbenden weten welke wijzigingen worden beoogd en de gelegenheid hebben hierop te reageren.
12. Gelet op het bovenstaand is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de gedoogbeschikking heeft herroepen.
SGR 15/1912
13. Zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 10 acht de rechtbank de activiteiten verhuur voor feesten en partijen in strijd met het bestemmingsplan.
Aan eiser kan worden toegegeven dat verweerder aan eiser heeft aangegeven niet handhavend te zullen optreden omdat verweerder welwillend was ten aanzien van de plannen van eiser. Dat verweerder wel mee wilde werken aan de plannen van eiser laat evenwel onverlet dat, indien verweerder wordt aangesproken door belanghebbenden verweerder in beginsel gehouden is te handhaven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2009 in zaak nr. 200900173/1/H1 wordt overwogen dat een bij de overtreder van een wettelijk voorschrift opgewekt vertrouwen geen afbreuk kan doen aan de in beginsel bestaande aanspraak van een omwonende op handhaving van het bestemmingsplan.
14. Conform vaste jurisprudentie van de Afdeling zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, vanwege het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
15. Gelet op hetgeen is overwogen onder 11 is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het bestreden besluit II geen concreet zicht op legalisering bestond. Ook van andere omstandigheden op grond waarvan verweerder af had behoren te zien van handhaving is de rechtbank niet gebleken. De omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, biedt geen grond voor het oordeel, dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoorde af te zien (zie onder meer in de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2013; ECLI:NL:RVS:2013:CA1313)
15. Op grond van het bovenstaand komt de rechtbank tot het oordeel dat beide beroepen ongegrond zijn. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.