ECLI:NL:RBDHA:2016:3437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
VK-15_15198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en toetsing van psychische klachten in vervolgprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, afkomstig uit Sierra Leone. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en op 9 januari 2015 diende hij een opvolgende aanvraag in. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de nieuwe aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. Eiser stelde dat hij psychische problemen had die zijn verklaringen tijdens de eerdere asielprocedure beïnvloedden. Hij overhandigde verschillende medische rapporten, waaronder een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO), waarin werd gesteld dat hij leed aan complexe PTSS.

De rechtbank oordeelde dat het iMMO-rapport als nieuw feit moest worden aangemerkt, omdat het aangaf dat de psychische klachten van eiser zijn ontstaan in verband met zijn asielrelaas. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris het rapport niet had kunnen negeren en dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de psychische toestand van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van psychische klachten in asielprocedures en de noodzaak voor bestuursorganen om nieuwe feiten en omstandigheden serieus te overwegen, vooral wanneer deze van invloed kunnen zijn op de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/15198
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 maart 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. E. Ebes,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Petsch.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2015 (hierna: het bestreden besluit), is de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Op 12 augustus 2015 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift uitgebracht.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 februari 2015. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Sierraleoonse nationaliteit te bezitten. Op 7 september 2010 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 18 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 11 januari 2012 (Awb 11/25667) het door eiser hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 24 mei 2012 voornoemde uitspraak bevestigd.
2. Op 9 januari 2015 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
3. Het bestreden besluit strekt mede tot afwijzing van eisers asielaanvraag en is daarom in zoverre van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit van verweerder van 18 juli 2011. Verweerder heeft tevens ambtshalve besloten dat het bepaalde in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet van toepassing is op eiser. Verder heeft verweerder eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
4. Uit het ne-bis-in-idembeginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
5. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
6. In het bestreden besluit is tevens bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en dat een inreisverbod wordt opgelegd voor de duur van twee jaar. Ten aanzien van deze besluitonderdelen geldt het onder 4 en 5 beschreven toetsingskader niet.
7. Op grond van de onder 1 genoemde uitspraken staat in rechte vast dat de verklaringen van eiser, afgelegd tijdens de eerste asielprocedure, inzake de weigering deel te nemen aan de Jihad, alsmede zijn verklaringen met betrekking tot zijn bekering geloofwaardig zijn. Voorts moet ervan uit worden gegaan dat eisers verklaringen met betrekking tot de homoseksuele handelingen met de priester, het bekend worden daarvan aan zijn oom, en eisers opsluiting, niet geloofwaardig zijn.
8. Eiser heeft ten behoeve van zijn opvolgende aanvraag het volgende aangevoerd.
- Hij is van mening dat verweerder het eerdere besluit van 18 juli 2011 dient te heroverwegen. Daartoe heeft hij verklaard dat zich na zijn eerste asielprocedure psychische problemen bij hem hebben geopenbaard. Deze waren echter ook al latent aanwezig ten tijde van zijn eerdere asielprocedure en hebben zijn verklaringen tijdens de gehoren beïnvloed. Eiser was ten tijde van de gehoren niet in staat coherent, consistent en volledig te verklaren. Eiser heeft ter onderbouwing van deze stelling in beroep een brief van 15 mei 2015 van R. Bruin, National Office The Netherlands UNHCR, overgelegd alsmede een rapportage van P. Clifford, klinisch psycholoog van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 7 januari 2016, een verklaring van J.H. Schumacher, arts van het MedischAdviesKollektief van 28 augustus 2015 en een verklaring van B. Ghavam Zadeh, psychiater en R. Smits, sociaal psychiatrisch verpleegkundige van GGz Breburg van 31 juli 2015;
- Eiser heeft verder een beroep gedaan op de door hem overgelegde artikelen van Foxnews van 8 mei 2010 en Awareness Times van 15 november 2011;
- tevens heeft hij een verklaring van de politie van Tankoro van september 2014 en een kwitantie overgelegd;
Eiser heeft ten slotte gesteld dat verweerder ten onrechte de vertrektermijn heeft ingekort en een inreisverbod heeft opgelegd.
9. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere een uitspraak van 19 april 2012, nr. 201110772/1/V2) volgt dat geen sprake is van een novum indien de authenticiteit van de stukken waarmee de vreemdeling het novum wil aantonen niet is vastgesteld. Uit de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten van 8 en 13 april 2015 blijkt dat bij gebrek aan referentiemateriaal de authenticiteit van de door eiser overgelegde verklaring van de politie en de kwitantie niet vastgesteld kan worden. Daarbij komt dat eiser
deze documenten eerder had kunnen en daarom moeten overleggen. Reeds daarom worden deze documenten niet als nova aangemerkt.
10. Uit jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 29 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3306, volgt dat een iMMO-rapport niet als een rechtens relevant novum kan worden aangemerkt als eiser geen in rechte te honoreren verklaring heeft gegeven waarom hij een soortgelijk rapport niet eerder heeft laten opstellen. De rechtbank overweegt dat eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische problemen al latent aanwezig waren tijdens zijn eerste asielprocedure, maar dat deze zich eerst daarna hebben geopenbaard. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft eiser verwezen naar de conclusies van het iMMO-rapport. De rechtbank acht deze uitleg toereikend voor het niet eerder aanvragen van een soortgelijk rapport.
11. Eiser heeft het iMMO-rapport eerst in beroep overgelegd. Eiser heeft echter al in de zienswijze van 10 juli 2015, voorafgaande aan het bestreden besluit, verklaard dat iMMO op 8 juli 2014 (lees: 2015) schriftelijk verzocht is onderzoek te verrichten. De rechtbank stelt vast dat eiser het iMMO-rapport in de besluitvormingsfase heeft aangevraagd en dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de inhoud van het iMMO-rapport kan afdoen aan het eerdere asielbesluit van 18 juli 2011. Mede gelet op wat onder 10 is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het rapport van het iMMO van 7 januari 2016 moet worden aangemerkt als nieuw feit. Het bestreden besluit zal in zoverre inhoudelijk worden getoetst.
12. Het iMMO-rapport bevat met betrekking tot de vraag of het aannemelijk is dat de psychische klachten zijn voortgekomen uit eisers relaas dat ten grondslag ligt aan het asielverzoek, het volgende antwoord:
“Ja, er zijn psychische klachten bij betrokkenen die zijn gerelateerd aan het gestelde asielrelaas. Betrokkene heeft klachten passend bij een complexe PTSS, te weten dissociatie (veelvuldig wegraken), herbelevingen, nachtmerries, angstklachten, stemmingsklachten, dwangklachten, auditieve hallucinaties, waarvan de inhoud een directe relatie heeft met de traumata genoemd in het asielrelaas. De ernstige cognitieve problemen (moeite met tijdsaanduidingen, het nauwelijks zelfstandig kunnen vertellen van een coherent, chronologisch verhaal, geheugenproblemen en een zeer geringe aandachtscapaciteit) passen eveneens bij de PTSS en ook bij een depressieve stoornis. Zoals in paragraaf 5b wordt gemotiveerd zijn de psychische klachten vanwege hun aard, inhoud en verloop
typerendvoor de kern van het gestelde asielrelaas”.
13. Met betrekking tot de vraag of er
op dit momentsprake is van psychische problematiek die interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren in het kader van de asielaanvraag luidt de conclusie van het iMMO:
“De huidige klachten van betrokkene bestaan uit dissociatie (veelvuldig wegraken), herbelevingen, nachtmerries, angstklachten, stemmingsklachten, dwangklachten, auditieve hallucinaties. Daarnaast zijn er ernstige cognitieve problemen: moeite met tijdsaanduidingen, het nauwelijks zelfstandig kunnen vertellen van een coherent, chronologisch verhaal, geheugenproblemen en een zeer geringe aandachtscapaciteit. Zoals in paragraaf 7.1 wordt gemotiveerd, interfereren de psychische klachten op dit moment
zekermet het doen van een compleet, coherent en consistent relaas.”
14. Met betrekking tot de vraag of er aanwijzingen zijn voor psychische problematiek,
die ten tijde van de eerdere asielgehorenheeft geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren in het kader van de asielaanvraag luidt het antwoord van het iMMO:
“Ten tijde van het nader gehoor in 2011 was er sprake van een
uitgestelde PTSS.Dit verklaart waarom de rapportage van dit eerdere gehoor nog niet de latere dissociatieve verschijnselen laat zien. Wel heeft de psychische problematiek, en een bij uitgestelde PTSS passende stijl van antwoorden,
waarschijnlijkgeleid tot een incompleet, feitelijk, van alle relevante details ontdaan asielrelaas. Ten tijd van de aanvullende nader gehoren in de periode 2013-2015 was er sprake van psychische problematiek die
zekerinterfereerde met het doen van een compleet, coherent en consistent asielrelaas. De motivering hiervoor wordt beschreven in paragraaf 7.2.”
15. Het iMMO-rapport beoordeelt in paragraaf 7.2 de mate van psychische beperking ten tijde van de eerdere asielprocedure als volgt.
“De ernst en aard van de psychische klachten, die inhoudelijk een directe relatie hebben met de feiten die betrokkene tijdens zijn asielgehoren naar voren bracht, maken het aannemelijk dat de betrokkene ook ten tijde van zijn gehoren al beschadigd was door zijn traumata. Echter de klachten van betrokkene begonnen naar eigen zeggen pas toen hij al in het AZC zat. Ten tijde van het eerste gehoor, het Dublin gehoor en het nader gehoor maakte hij zélf geen melding van psychische klachten. Op basis hiervan is het vrijwel zeker dat hier sprake is van uitgestelde PTSS. Bij trauma-slachtoffers die een uitgestelde PTSS hebben is vaak, mede door hun intelligentie, sprake van een goed aanpassingsvermogen aan traumatische omstandigheden, waardoor de symptomen zich niet meteen voluit laten voelen of signaleren. Echter wanneer de persoon zich blootgesteld ziet aan nieuwe stress kan dit in combinatie met gebrek aan sociale steun alsnog PTSS symptomen triggeren.”
16. De rechtbank overweegt dat verweerder het iMMO-rapport niet bij de beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit heeft kunnen betrekken. Verweerder heeft in zijn verweerschrift het bestreden besluit op dit punt aanvullend gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de op dit punt gegeven aanvullende motivering evenwel onvoldoende. Verweerder merkt slechts op eisers stelling dat het iMMO-rapport niet eerder kon worden overgelegd, niet te volgen omdat eiser niet heeft onderbouwd dat eiser tijdens zijn eerste asielprocedure geen klachten zou hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van dit rapport, gelet op de strekking daarvan, aan ernstige twijfel onderhevig of eiser ten tijde van de gehoren in het kader van de eerste asielprocedure vanwege zijn psychische problemen in staat kon worden geacht compleet, coherent en consistent te verklaren, wat een ander licht zou kunnen werpen op verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen in de eerste asielprocedure. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De overige door eiser overgelegde medische informatie heeft geen zelfstandige betekenis naast het overgelegde iMMO-rapport.
17. Gelet op de samenhang tussen de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser en het hem opgelegde inreisverbod, omvat de vernietiging van het bestreden besluit mede het onthouden van een vertrektermijn in het terugkeerbesluit en het inreisverbod.
18. Gelet op het vooroverwogene is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht ondeugdelijk gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
19. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980 (negenhonderdtachtig
euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.