Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 april 2015 en de daarbij overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties;
- het tussenvonnis van 5 augustus 2015 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de akte wijziging respectievelijk vermeerdering van eis van [eiseres];
- het proces-verbaal van de op 26 november 2015 gehouden comparitie van partijen.
2.De feiten
als een dierenarts een recept uitschrijft of wormkuur afgeeft aan een paardenhouder na het stellen van enkele vragen zonder dat hij het bedrijf en de betreffende paarden kent?
Anders dan appellante meent impliceert genoemd citaat, dat het nodig is dat een dierenarts de omstandigheden, waaronder de dieren worden gehouden, kent van een bezoek ter plaatse en dat een bezoek ter plaatse (en nadere diagnostiek) slechts dan achterwege kunnen worden gelaten, als de dierenarts op grond van een eerder (niet langer dan één jaar daarvoor) afgelegd bezoek voldoende van een en ander op de hoogte is. In het door appellante aangevoerde ziet het Veterinair Beroepscollege dan ook geen grond om terug te komen van zijn uitspraak van 13 september 2011.
3.Het geschil
4.De beoordeling
voorbereidingvan de uitspraak van 31 januari 2014. Haar stellingen richten zich op de
inhoudvan deze uitspraak. [eiseres] voert namelijk met een beroep op artikel 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 7 EVRM aan dat de norm op grond waarvan zij door het VBC is veroordeeld - de verplichting tot het afleggen van een bedrijfsbezoek - ten tijde van de haar verweten handelingen nog niet duidelijk was en niet in het onder 2.2 bedoelde artikel is vermeld. Voorts voert [eiseres] aan dat de AID in strijd met 6 EVRM op onrechtmatige wijze bewijs zou hebben verkregen en dat getuigenverklaringen niet betrouwbaar zouden zijn. Tenslotte meent zij tweemaal voor dezelfde gedragingen te zijn aangeklaagd. De rechtbank stelt vast dat deze stellingen, die overigens ook in de tuchtrechtelijke procedure zijn betrokken (vgl. 2.9) of hadden kunnen worden betrokken, niet inhoudelijk door de rechtbank kunnen worden getoetst, nu deze niet op de voorbereiding van de uitspraak van 31 januari 2014 zien. Daarbij komt nog dat een rechtsmiddel tegen deze uitspraak heeft opengestaan en bovendien is aangewend door [eiseres]; gedoeld wordt op de onder 2.10 bedoelde herziening.
768,00(2,0 punten × tarief € 384,00)