ECLI:NL:RBDHA:2016:4284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
AWB-15_6261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A. van de Weerd, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door drs. P.F.G. Hermans. Eiseres had een Ziektewetuitkering ontvangen, maar deze werd per 10 april 2015 beëindigd door verweerder, die van mening was dat eiseres weer geschikt was om haar werk als productmanager te verrichten. Eiseres was van mening dat zij door aanhoudende nek- en rugklachten niet in staat was om te werken en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de medische adviezen van haar behandelaars.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiseres op 17 december 2015 ter zitting is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een informant. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend voor een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 29 september 2014 ziek was gemeld en dat zij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. De rechtbank heeft de medische rapporten van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had om tot zijn conclusie te komen dat eiseres geschikt was voor haar eigen werk. Eiseres heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stelling dat werken voor haar onmogelijk is, onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. van de Weerd),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 10 april 2015 beëindigd.
Bij besluit van 29 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 17 december 2015 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is de heer [persoon A], arts, als informant verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na afloop van de zitting het onderzoek heropend voor een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
Bij brief van 13 januari 2016, onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van de verzekeringsarts b&b van 11 januari 2016 heeft verweerder zijn standpunt nader bepaald.
Eiseres heeft hierop gereageerd onder verwijzing naar e-mail berichten van de heer [persoon A] van 1 februari 2016 en van anesthesioloog/pijnspecialist van 3 februari 2016.
Nadat partijen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek op 5 april 2016 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres, voorheen werkzaam als productmanager bij [bedrijf X] voor 32 uren per week heeft zich op 29 september 2014 ziek gemeld met nek- en rugklachten. Zij ontving op het moment van ziekmelden een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Naast de WW uitkering heeft eiseres nog een dienstverband van 16 uren per week in dezelfde functie. Het dienstverband is per 15 december 2014 beëindigd. Aan eiseres is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend.
2. Verweerder heeft de ZW-uitkering per 10 april 2015 beëindigd. Verweerder vindt dat eiseres niet langer ongeschikt is om het werk van productmanager te verrichten.
3. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat zij niet in staat is om dit werk te verrichten omdat zij sinds september 2014 ondragelijke pijn heeft waardoor werken onmogelijk is. De verergering van de nek- en rugklachten gaan samen met het bestaan van een thorale kyfose en versterkte lordose van zowel de cervicale als lumbale wervelkolom. Eiseres voert voorts aan dat er onvoldoende informatie is opgevraagd bij haar behandelaars en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de medische adviezen en standpunten van haar behandelaars. Daarom vindt zij dat zij nog steeds recht heeft op een ZW-uitkering. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres brieven van de behandelend orthopeed, brieven van de anesthesioloog-pijnspecialist, een brief van de fysiotherapeut en een brief van arts [persoon A] ingediend.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding feitelijk verrichte werk.
Als iemand voorafgaand aan zijn ziekmelding werkloos was, dan is het eigen werk het werk dat iemand deed voordat hij werkloos werd. Gekeken wordt dan naar de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor dit werk. Dit is bepaald in artikel 19, vijfde lid, van de ZW.
5.2
Om te kunnen bepalen of iemand geschikt of ongeschikt is voor het eigen werk, wordt die persoon medisch onderzocht door een verzekeringsarts of een bedrijfsarts in dienst van verweerder. De verzekeringsarts of bedrijfsarts adviseert verweerder over de vraag of er nog recht bestaat op een ZW-uitkering.
5.3
In de bezwaarfase beoordeelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) of de bevindingen van de eerste verzekeringsarts of bedrijfsarts stand kunnen houden. Ook de verzekeringsarts b&b kijkt daarbij naar de datum van de stopzetting van de ZW-uitkering.
5.4
De vraag waar de rechtbank een oordeel over geeft, is of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid voor het eigen werk per de datum in geding, juist is.
6.1.
Eiseres is op 3 december 2014 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht door de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft van dit onderzoek een rapport opgemaakt. In het rapport staat onder meer vermeld dat eiseres is aangewezen op nek- en arm- en rugsparend werk. De bedrijfsarts acht eiseres geschikt voor passend werk, maar hij gaat eerst informatie bij de behandelaar van eiseres opvragen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige onderzoek gedaan naar het eigen werk van eiseres en hiervan een rapport opgemaakt. Uit dit rapport van 13 maart 2015 blijkt dat de arbeidsdeskundige tot de conclusie is gekomen dat de belastbaarheid ten opzichte van de belasting in de functie van eiseres niet wordt overschreden. Naar aanleiding hiervan heeft de bedrijfsarts eiseres blijkens zijn aanvullende rapport van 8 april 2015, hersteld verklaard voor haar eigen arbeid. Daarbij heeft hij overwogen dat de beperkingen die bij onderzoek kunnen worden vastgesteld dusdanig zijn dat er geen medisch objectiveerbare belemmering bestaat om het eigen werk te verrichten.
6.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b een rapport uitgebracht. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek, het spreekuur op 3 juni 2015, de verkregen informatie van de orthopeed, anesthesiologen en fysiotherapeut en de opgevraagde medische informatie van de orthopeed van 24 juli 2015. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport opgenomen dat hij het eens is met de conclusie van de bedrijfsarts.
7. Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek zoals vermeld onder 6.1 en 6.2 onjuist of onzorgvuldig is verlopen. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende informatie had van de behandelaars om zijn conclusie op te baseren. Uit zijn rapport blijkt immers dat hij elke klacht van eiseres in samenhang met de bijbehorende informatie van de specialisten heeft meegewogen.
De rechtbank verwijst voorts naar het rapport van 10 november 2015 waar de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd en inzichtelijk is ingegaan op het onderzoek en de stellingen van de heer [persoon A].
8. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij na een anesthesie-ingreep zes tot acht weken nodig heeft voordat zij hiervan is hersteld. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de door de rechtbank geboden gelegenheid om zich nader uit te laten over de hoeveelheid aan recuperatie dagen voor eiseres na een anesthesie-ingreep. Deze stelling van eiseres heeft geen aanleiding gegeven voor wijziging van verweerders standpunt. De rechtbank heeft geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank verwijst hiervoor naar het rapport 11 januari 2016 waar de verzekeringsarts b&b alsnog heeft gemotiveerd waarom ten gevolge van de ingrepen op 7 en 14 april 2015 er geen sprake is van recuperatie-dagen in de zin van het niet mogen of niet kunnen uitoefenen van haar werk. Ook de reacties van de heer [persoon A] en van de anesthesioloog/pijnspecialist maken dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat dit geen consequenties heeft voor de in geding van belang zijnde datum, 10 april 2015.
9. Eiseres heeft in beroep geen medische gegevens in het geding gebracht voor haar stelling dat werken voor haar onmogelijk is. De rechtbank neemt mede in ogenschouw, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidskundige van 13 maart 2015, dat er een gedegen onderzoek is gedaan naar het eigen werk van eiseres en gebleken is dat de belasting in de functie niet wordt overschreden. Mede gelet hierop heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door eiseres is verzocht.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.