8.4.Niet ter discussie staat dat eiser recht heeft op een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Dit betekent dat de fictieve draagkracht van eiser moet worden vastgesteld op 10 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, te weten 10 procent van € 1.389,57 (inclusief vakantietoeslag). Dit is een bedrag van € 138,90.
9. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van grove schuld, zodat eiser de boete in achttien maanden uit de fictieve draagkracht moet kunnen voldoen. Aan eiser kan dus maximaal een boete worden opgelegd van achttien keer de fictieve aflossingscapaciteit. Dit is een boete ter hoogte van (afgerond) € 2500,-- (18 x 138,90).
10. De rechtbank stelt de boete vast op 75% van € 2.445,59, een bedrag van € 1.834,19. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit wordt de boete naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,00, hetgeen in dit geval een boete van € 1.840,00 oplevert. De maandelijkse aflossing bedraagt € 102,20, hetgeen binnen de fictieve draagkracht van eiser valt.
11. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit, voor zover daarbij een boete van € 2.445,59 is opgelegd, wordt vernietigd.
12. Met inachtneming van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt de rechtbank de boete vast op € 1.840,00 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
13. Aangezien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt ter hoogte van € 46,-.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.488,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).