ECLI:NL:RBDHA:2016:5035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
C-09-493865-HA ZA 15-902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringskwestie na brand in sportschool met mogelijke opzet

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of Nationale Nederlanden (NN) gehouden is tot uitkering van schadevergoeding aan de curator van IMC, een besloten vennootschap die een sportschool exploiteerde, na een brand op 10 februari 2010. De curator vordert schadevergoeding op basis van de verzekeringsovereenkomst, terwijl NN zich beroept op een vervalbeding en op brandstichting door of met medeweten van de verzekerde, [A]. De rechtbank onderzoekt de feiten rondom de brand, waaronder verklaringen van getuigen en rapporten van deskundigen. De brand is ontstaan in de sportschool, en er zijn aanwijzingen dat [A] betrokken was bij de brandstichting. De rechtbank concludeert dat NN zich terecht beroept op het vervalbeding, omdat het verzekerd belang op 29 mei 2008 is overgedragen aan IMC zonder dat NN daarvan op de hoogte was gesteld. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat de brand niet opzettelijk is veroorzaakt. De vordering van de curator wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/493865 / HA ZA 15-902
Vonnis van 4 mei 2016
in de zaak van
[de curator],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [IMC] (hierna: IMC),
kantoorhoudend te Leeuwarden,
eiser,
advocaat mr. J. Backx te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.E. Phoelich-Pontier te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de curator en NN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juli 2015, met 15 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 12 producties;
  • het tussenvonnis van 4 november 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 maart 2015 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van mr. A. Koert namens de curator van 21 maart 2016.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] (hierna: [A] ) heeft - aanvankelijk - als eenmanszaak een sportschool geëxploiteerd in een bedrijfsverzamelgebouw aan [adres 1] te [plaats 1] (hierna ook: het pand).
2.2.
Naast het pand bevond zich, onder een gezamenlijk dak, aan de rechterzijde een vestiging van meubelketen Leen Bakker en aan de linkerzijde een tapijthandel met de naam [Tapijthandel] . [A] huurde het pand van [BV1] .
2.3.
Op 6 april 2006 heeft [A] voor zijn eenmanszaak bij NN een aanvraag ingediend voor een zogenaamde “Zekerheidscombinatie Bedrijven”-verzekering.
2.4.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft er een inspectie in het pand plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot enkele preventieaanwijzingen, die zijn opgenomen in een inspectierapport en op het polisblad van de tot stand gekomen verzekeringsovereenkomst(en). Dit polisblad vermeldt onder meer het volgende:
Elektrische installatie
  • De elektrische installatie is aangelegd en wordt onderhouden overeenkomstig de van toepassing zijnde voorschriften.
  • Controle op de installatie en de werking ervan vindt plaats conform bepaling 5.3.3. van de meest recente NNI-uitgave “Bedrijfsvoering van elektrische installaties”. Deze controle wordt ten minste eenmaal per vijf jaar herhaald.
  • Eventuele tekortkomingen en/of gebreken worden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na constatering daarvan, verholpen.
(…)
Beveiligingsinstallatie
  • De bedrijfsruimte in het gebouw is voorzien van een beveiligingsinstallatie die aan de volgende voorwaarden voldoet:- voor de installatie is een BORG-opleveringsbewijs afgegeven;- de beveiligingsklasse komt overeen met de risicoklasse;- de installatie wordt onderhouden op de met de installateur overeengekomen wijze.
  • De dekking voor schade door diefstal of poging daartoe en vandalisme geldt alleen in die bedrijfsruimte.
  • De beveiligingsinstallatie kan ten allen tijde naar behoren functioneren.
  • De beveiligingsinstallatie is correct en volledig ingeschakeld zolang verzekerde of zijn personeel niet in de van de beveiligingsinstallatie voorziene bedrijfsruimte aanwezig is.”
2.5.
Op de verzekeringsovereenkomst(en) is polismantel P.Z.9. van toepassing. Op de bedrijfsschadeverzekering is tevens polismantel L.Z.10 van toepassing. Op de gebouwenverzekering is tevens polismantel P.G.3 van toepassing.
2.6.
De verzekering bij NN bood onder meer dekking bij schade door brand aan
inventaris/goederen, glas, gebouwen en bij bedrijfsschade.
2.7.
In de verzekeringsvoorwaarden (polismantel P.Z.9) is in hoofdstuk 7 onder meer het volgende vervalbeding opgenomen:
Artikel 26 Einde van de verzekering
De verzekering eindigt:
(…)
c. zodra het verzekerd belang door verkoop of op andere wijze is overgegaan. Zolang echter de nieuwe belanghebbende zelf nog geen verzekering voor dit belang heeft gesloten, wordt de verzekering ongewijzigd voortgezet ten behoeve van de nieuwe belanghebbende, maar uiterlijk tot de eerstvolgende premievervaldag, tenzij de maatschappij met de nieuwe belanghebbende overeenkomt de verzekering, eventueel in gewijzigde vorm, ook daarna voort te zetten.”
2.8.
Daarnaast is in deze verzekeringsvoorwaarden in hoofdstuk 2 onder meer de volgende uitsluitingsgrond opgenomen:

Artikel 7 Uitsluitingen
De verzekering biedt geen dekking voor schade:
(…)
h. hoe dan ook ontstaan, indien verzekerde met betrekking tot de melding en/of behandeling van deze schade opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken geeft of een onware opgave doet.”
2.9.
Op 29 mei 2008 heeft [A] de activiteiten van de eenmanszaak ingebracht in IMC, waarvan NN destijds niet op de hoogte is gesteld.
2.10.
Bij op 21 augustus 2009 getekende koopovereenkomst heeft IMC van [BV1] het pand gekocht voor € 700.000, kosten koper. Aangezien IMC er niet slaagde de benodigde financiering te verkrijgen, heeft de eigendomsoverdracht van het pand uiteindelijk niet plaatsgevonden.
2.11.
Tegen het einde van de avond van woensdag 10 februari 2010 heeft een brand in de sportschool grote schade aangericht aan het pand, de inventaris en de goederen. IMC heeft NN verzocht tot vergoeding van de schade onder de polis.
2.12.
Op 12 februari 2010 heeft [B] (hierna: [B] )
bij de politie gemeld dat zij belangrijke informatie had over de brand. Op dezelfde dag heeft de politie [B] verhoord. Zij is voormalig medewerkster van de sportschool en was destijds bevriend met [C] (hierna: [C] ), de toenmalige partner van [A] . Het proces-verbaal van dit verhoor luidt onder meer als volgt:
“V: = Vraag verbalisant. A: Antwoord of verklaring van getuige. 0: Opmerking van
verbalisant.
0: Hetgeen er op papier staat is niet de letterlijke weergave van het verhoor. Wat er op papier staat is veelal de samenvatting van wat de getuige als antwoord heeft gegeven. Door verbalisant [X] zijn aantekeningen gemaakt tijdens het verhoor. Deze aantekeningen zijn uitgewerkt als hieronder is weergegeven. Daar waar nodig heeft verbalisant delen van het opgenomen verhoor afgeluisterd:
A: [C] , ik noem haar meestal [C] , heeft tegenover mij gewoond op het
adres (…). Wij zijn vriendinnen geworden. Terwijl [C] hier woonde heeft zij [A] ontmoet. Ik heb [C] in het verleden geholpen met persoonlijke dingen.
Ongeveer 10 dagen geleden zat ik met [C] in de auto, [C] zei toen tegen mij: “Ik zit er erg mee. Ik mag het eigenlijk niet vertellen, maar de zaak is er straks niet meer”, of woorden van die strekking. Verder zei ze, we lopen 8000 euro achterop. We betalen ook geen huur meer.
We reden ter hoogte van een pand, tegenover de Peugeot garage in [plaats 1] . In dat pand
zit een Outlet store, waar ze meubels verkopen. [C] zei, “Dat pand daar hebben we wel belang bij.” Misschien gaan we daar wel naar toe. We zijn toen gaan kijken in dat pand. Daar heeft [C] toneel gespeeld en net gedaan of ze belangstelling voor de meubels had. Ze vertelde mij later dat [A] daar ook nog geïnformeerd heeft [A] is daar ook wezen kijken.
Een paar dagen later sprak ik [C] weer. Ze zei toen, Nu zaterdag gaat het gebeuren. Daarmee bedoelde ze komende zaterdag, dus 13 februari 2010.
Ze zei: “We gaan er voor zorgen dat er kortsluiting komt. Dan gaat het de fik in” of woorden
van die strekking.
Ze zei: “Het gaat zaterdag gebeuren, sneller dan je denkt”, of woorden van die strekking.
[C] zei nog, dat [A] al een vermoeden had dat ik (Getuige [B] ) meer wist dan ik
zou mogen weten, maar zei [C] , ik heb me er wel uit geluld. Dat is waarschijnlijk omdat
[A] met haar belde terwijl wij in dat andere pand waren en [A] in de gaten kreeg dat ik
daarbij was.
[C] heeft een beetje borderline trekjes. Ze heeft de neiging om dingen groter te maken dan
het in werkelijkheid is. Ik dacht dan ook dat ze het niet meende en dat het niet zou gaan
gebeuren.
Afgelopen maandag of die maandag daarvoor ben ik nog op de zaak, de sportschool in
[plaats 1] geweest. [C] heeft er toen niet over gesproken. Het verbaasde mij dat ze zo
gewoon kon doen en afspraken maken voor de weken daarna. Ik heb dat ook nog tegen haar
gezegd, gevraagd hoe ze dat kon. [C] zei, gewoon het verstand op nul en gewoon doen.
(…)
0: Later tijdens het verhoor blijkt dat dat getuige met de dagen in de war is. In eerste instantie
noemt zij dinsdag als de dag waarop zij het laatste contact met [C] had gehad voor de
brand. Later heeft ze dat bijgesteld naar de woensdag, dezelfde woensdag, waarop ‘s avonds
de brand is ontstaan. In het deel hieronder is derhalve woensdag aangehouden.
Op woensdagmiddag of -avond, 10 februari 2010 heb ik nog met [C] gesproken. Ik was
’s morgens in de sportschool geweest om te sporten. Ik vond dat het toen een zootje was. Er
kwamen nieuwe mensen binnen voor een zogenaamde “Betterbely actie”.
“Betterbelly” is een afslankprogramma met behulp van een middelband die verwarmd word
Die mensen werden niet opgevangen door iemand van het personeel. Ik zei dat tegen [C] .
Ik heb zelf ook een poosje in de sportschool gewerkt en vond dat ik het wel even moest
melden. [C] zei dat ze [… 1] had gezegd om voor in de sportschool te blijven, maar dat hij
zich daar niet aan gehouden had.
Maar [C] zei: “Morgen hebben we er toch geen last meer van” of woorden van die
strekking. Ik praatte nog door over hoe het gegaan was. [C] zei toen tegen mij: “Hoor je me
niet! [A] gaat vanavond naar de zaak. Het gaat vanavond gebeuren”, of woorden van die
strekking. Ik zei, dat meen je niet.
Ik heb er behoorlijk over getobd, maar wist niet wat ik er mee aan moest.
(…)
Op donderdag 11 februari 2010 om 7.10 uur belde [C] mij. Ze bevestigde toen, dat de boel
in de fik had gestaan. Ze zei dat ze bijna thuis was.
V: Even nog een vraag over wat je net zei. Je zei dat je zelf ook bij de sportschool hebt
gewerkt. Hoe zit dat?
A:lk heb een poosje bij de sportschool gewerkt. Er waren continue conflicten op de zaak. Ik
ben ook weggegaan door die conflicten, maar het was ook niet mijn ding.
In [plaats 2] heeft [A] ook nog een zaak. In [plaats 2] is laatst ook nog brand geweest in een
andere sportschool. [A] heeft toen de klanten overgenomen van die zaak. Volgens mij is
dat ongeveer een halfjaar geleden gebeurd. Ik weet niet van wie die Sportschool is.
(…)
V:Oké. Even terug naar donderdagmorgen hoe ging dat?
A:lk kreeg dat Sms’je en even later belde ze mij. [C] zei: Ja met mij. Het is gebeurd. Het
heeft in de fik gestaan. Ze zei dat heel laconiek.
Ik was zelf helemaal verbouwereerd. [C] praatte over koetjes en kalfjes.
(…)
Ik ben vervolgens op donderdagmiddag omstreeks 15.00 uur langs de sportschool gefietst.
(…)
Daarna belde [C] mij donderdag middag. Ze kwam net bij de drukkerij vandaan zei ze. Ze
belde en vroeg heb je de koffie klaar. Ik heb tegen [C] gezegd, ik heb voor jou geen koffie
meer. Ik heb tegen haar gezegd dat ik er niets meer mee te maken wilde hebben. [C] zei:
“Het was echt een ongeluk hoor”, of woorden van die strekking.
Daarna heb ik nog een paar Sms’jes van haar ontvangen. Die mogen jullie wel zien. Ik heb ze
bewaard.
0: Door getuige wordt haar mobiele telefoon overhandigd aan verbalisant [Y] . [Y]
leest de SMS tekst voor. De teksten zijn hieronder weergegeven:
(…)
Ontvangen SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 06.48.54
Bel me of laat overgaan rij nu naar huis
Ontvangen SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.18.39
Er is volgens de recherche sluiting geweest via water bij de tv of bij de step. Vind het jammer
dat jij zoals je zegt mijn vriendin te zijn niet eens de kans krijg om het uit te leggen en dit terwijl
ik veel voor jou doe. Kijk maar of je mij gelooft en als je het wil horen dan hoor ik het wel.
Verzonden SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.29.22
Jij hoeft mij niet uit te leggen ik weet al te veel en dat jij veel voor mij gedaan hebt dat klopt
maar dat staat buiten dit wat jullie gedaan hebben. Ik kan en wil daar niets mee te maken
hebben het klopt niet [C] . Ik zal het hierbij laten en jullie zouden het ook via sluiting gaan
doen.
Ontvangen SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.32.29
Het is toch anders dan jij nu denkt. Wil het best uitleggen maar niet zo.
Verzonden SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.35.33
Ik hoef geen uitleg meer. Onze wegen gaan nu ieder zijn kant. Wens je nog veel geluk en ik hoop voor je dat je jezelf nog in de spiegel kan aankijken. Ik wel nu jij nog.
Ontvangen SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.41.12
Ik wel en als vriendin had ik het je uit willen leggen maar daarin geef je me niet een kans.
Echte vriendinnen kunnen elkaar alles vertellen en uitleggen maar blijkbaar ben jij niet zo. Erg
jammer. Verder laat ik het hierbij. Als je wel uitleg wil weet je mij te vinden.
A: Het eerste SMSje, van 11-02-2010, 16.18.39, kreeg ik direct nadat ik haar aan de telefoon had gehad en ik had gezegd dat ze niet meer op de koffie hoefde te komen.
(…)
V:Even samenvatten wat je hebt gezegd. Ongeveer 10 dagen geleden heeft [C] tegen je gezegd over de sportschool. “Binnenkort is de sportschool er niet meer.” Jullie hebben in een nieuw pand gekeken. Daar was [A] ook mee bezig. Eerst zou aankomende zaterdag, 13 februari 2010 de sportschool in de fik gestoken worden. Dat moest lijken op kortsluiting. [C] en [A] zouden het weekend weg zijn. Later heb jij op telefonisch contact gehad en vertelt [C] jou dat het woensdagavond zal gebeuren.
A: Ja zo is het gegaan.(…)”
2.13.
Op 11 februari 2010 heeft het Openbaar Ministerie, gelet op onder meer de verklaring van [B] , besloten tot een strafrechtelijk onderzoek tegen [A] .
2.14.
Op 11 en 12 februari 2010 heeft de Noordelijke Recherche Eenheid van de regiopolitie Drenthe (hierna: NRE) een technisch onderzoek naar de oorzaak van de brand verricht. Hierover heeft NRE in het proces-verbaal van 27 april 2010 onder meer het volgende vermeld:
ONDERZOEK:
(…) Met uitzondering van sporen van verbreking aan de toegangdeuren aan de voorzijde van het pand werden door ons geen verbrekingen waargenomen aan de ramen en de deuren van het pand.
De toegangsdeuren aan de voorzijde van het pand waren door de plaatselijke brandweer opengebroken. Uit het brandbeeld, het brandverloop in de resten van het pand, en de informatie welke wij van de plaatselijke politie ontvingen, maakten wij op, dat de brand was ontstaan aan de
linkerzijde van de voorste oefenruimte. Het betrof een plaats welke was gelegen voor de oefentoestellen, waar voor de brand geen voorwerpen hadden gelegen en/of gestaan.
Boven de plaats, waar de brand vermoedelijk was ontstaan, zagen wij vier beugels hangen welke aan de dakconstructie waren bevestigd. Gelet op de vorm van deze beugels en de informatie welke wij van de plaatselijke politie hadden ontvangen, hadden in deze beugels beeldschermen gezeten. Boven de feitelijke brandhaard hingen twee beugels. De twee beugels links daarvan hingen boven het uitbreidingsgebied van de brand.
Op de plaats van de brandhaard vonden wij de resten van twee beeldschermen.
Uit de inbrandingen in de houten vloer ter plaatse maakten wij op, dat deze beeldschermen vermoedelijk na het ontstaan van de brand op de vloer waren gevallen. Wij zagen dat ter hoogte van de plaats waar het voorlaatste beeldscherm op de houten vloer terecht was gekomen de houten vloer het diepst was ingebrand. Het betreffende beeldscherm was door de brand dusdanige zwaar aangetast, dat hieraan geen onderzoek, naar een mogelijk technisch mankement, kon worden gedaan.
Boven de plaats waar dit laatste beeldscherm had gehangen vonden wij de resten van een metalen goot, waarin een pvc-buis had gelegen, bestemd voor hemelwaterafvoer. Op voormelde plaats waren twee delen pvc-buis op elkaar aangesloten geweest. Uit de verbrande resten was niet meer op te maken of deze pvc-buis mogelijk water had gelekt. De op het elektriciteitsnet aangesloten apparatuur rond de brandhaard hebben wij op technische gebreken onderzocht. Hierbij hebben wij geen gebreken waargenomen waardoor de brand zou kunnen zijn ontstaan.
De plaats van de vermoedelijke brandhaard hebben wij met behulp van een PID-meter op brandversnellende middelen onderzocht. Hierbij hebben wij geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een brandversnellend middel verkregen.
Het niet aantreffen van brandversnellende middelen betekend niet dat deze middelen niet aanwezig zijn geweest. Bij gebruik van een beperkte hoeveel, waarbij deze hoeveelheid niet doorgedrongen is tot de ondergrond, kan het versnellende middel volledig deel hebben genomen aan het brandproces, waardoor detectie niet meer mogelijk was.
(…)
CONCLUSIE:
Gelet op het bovenstaande concluderen wij verbalisanten, ieder voor wat betreft zijn
eigen bevindingen, het volgende:
• De brand is mogelijk ontstaan in het voorlaatste beeldscherm in de voorste oefenruimte, als gevolg van een combinatie van lekwater en een verhoogde(piek)spanning.
• De brand is niet aantoonbaar veroorzaakt door het ter plaatse brengen en/of achterlaten van vuur.”
2.15.
Op 16 februari 2010 heeft de politie [Z] , ten tijde van de brand bevelvoerder van de brandweer, verhoord. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal vermeldt onder meer het volgende:
“V: Hoe is volgens jou de brand ontstaan:
A: Ik denk in of om de apparatuur, de sportapparatuur die aan de elektriciteit zit. Dat weet ik niet zeker natuurlijk. Je kunt er ook iets onder zetten om het in brand te krijgen. Het heeft daar gebrand tegen de zijkant aan.
V: Hebben jullie iets kunnen ontdekken qua brandversnellende middelen?
A: Nee. Daarvoor brandde het ook al teveel hoor. Er was al te veel kapot. Er waren geen rare blauwe vlammen of andere dingen die wezen op aangestoken brand. Het was op zich niet een rare brand. Het was omdat de politie er ons op wees om geen sporen te vernielen.
V: Verder nog dingen die jullie zijn opgevallen als brandweer?
A: Wat mij verbaasde dat er heel veel rook stond bij Leen Bakker en dat het geluk was dat de brandmelder bij Leen Bakker af ging. Er zat echt dikke rook bij Leen Bakker in het pand en bij de sportschool zag je in eerste instantie niks, tot wij aan de ramen gingen voelen. Dat was opvallend en frappant. Ik ben benieuwd hoe de bouw van die panden is en hoe die rook zo in het pand van Leen Bakker was. (…)”
2.16.
Op 17 februari 2010 heeft IMC aan Efectis Nederland B.V. (hierna: Efectis) opdracht verstrekt om onderzoek te doen naar de oorzaak van de brand. Het onderzoek is uitgevoerd door ing. [D] (hierna: [D] ) en ing. [E] . Efectis beschikte hierbij over de onder 2.21 bedoelde uitwerking van camerabeelden.
2.17.
In opdracht van NN heeft [F] namens CED Forensic B.V. (hierna: CED) onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand, waarbij hij aanvankelijk niet beschikte over informatie uit het lopende strafrechtelijk onderzoek. Op 13 maart 2010 heeft CED het eerste rapport uitgebracht. Het rapport vermeldt onder meer het volgende:
“Als voorlopige conclusie werd het volgende vastgesteld:
Binnen de plaats van het ontstaan van de brand kan deze alleen maar door een technische oorzaak zijn ontstaan (van een opzetbrand is niets gebleken). Bijvoorbeeld door een defect of storing in een monitor aan het plafond, of in een decoder, of in een cardiofitnessapparaat. Mogelijk als gevolg van waterlekkage via het platte dak of via een horizontale afvoer, die precies boven de monitoren hing. Mogelijk door beschadiging van door verzekerde (knullig) aangelegde bedrading voor de diverse fitnessapparatuur. Door destructie is dit niet meer vast te stellen.(…).”
2.18.
Op 6 september 2010 is [A] aangehouden op verdenking van opzettelijke brandstichting als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht in het pand en in verzekering gesteld. Op 7 september 2010 is [C] aangehouden op verdenking van medeplichtigheid aan brandstichting en in verzekering gesteld.
2.19.
De politie heeft [C] onder meer verhoord op 7 september 2010, vanaf 11:25 uur, waarbij zij onder meer het volgende heeft verklaard:
“V: Hoe is het met je gezondheid?
A: Stijf van de stressen stijf van de angst.
V: Waarvoor is de angst?
A: Voor bedreigingen die mijn ex geuit heeft naar mij toe.
V: Wat waren dat voor bedreigingen?
A: Dat als ik ooit mijn mond open zou trekken, hij mijn kind af zou nemen. Dat ik in de cel zou komen en dat ik mijn dochtertje niet meer zou kunnen zien. Daarom heb ik ook nooit wat gezegd, omdat ik mijn kind niet kwijt wil. Ik weet waar hij toe in staat is. Hij uit de bedreigingen wel. Hij probeert zijn hachje te redden en er valt gewoon niets meer te redden. Hij heeft mijn leven tot een hel gemaakt. Ik ga hem niet meer dekken. Ik moet aan mijzelf denken en niet aan mijn kind
V: Hij vraagt jou hem te dekken
A: Ja, hij heeft mij gevraagd of ik niets wilde zeggen bij de politie. Ik heb gehoord dat aangifte tegen mij gedaan van brandstichting. Het is helemaal niet waar dat ik alles van tevoren wist. Dat was allemaal achteraf.
V: Waarom moet jij hem dekken, waar heeft dat mee te maken?
A: Omdat [A] dat heeft gecreeerd allemaal.
V: Waar praten wij over?
A: Over de brand in [plaats 1] . Ik heb nergens aan meegewerkt. Ik heb ook tegen [A] gezegd dat wanneer ik opgepakt zou worden ik alles zou vertellen. Hij heeft mij helemaal kapot gemaakt
V: Wat kun je ons vertellen over de brandstichting?
A: Dat hij er mee te maken heeft en dat hij dat zelf gecreeerd heeft. Er spelen meer dingen. Vooral op financieel gebied. Hij dacht alleen maar aan zijn eigen. Ik heb een kind. Ik heb hier geen zin meer in.
Dat een vader zijn gezin in zo’n positie gaat brengen. Als ik hem zie, ik sla hem total loss. Met zijn gelieg en gedraai en zijn bedreigingen. Ik was vijfenzestig kilo en ben tien kilo kwijt. Hij vind alles best, maar ik kan er niet meer tegen. Hij heeft mij in een lastig parket gebracht. Ik heb hem al eens op zijn bek geveegd, vanwege liegen.
V: Wat is [A] zijn betrokkenheid bij de brand?
A: Alles.
V: Wat is alles?
A: Ik weet het niet precies, hij heeft alleen gezegd dat hij het gedaan heeft.
V: Wist jij dat hij het zou doen?
A: Nee. Hij heeft het alleen gezegd.
V: Wanneer heeft hij dat gezegd?
A: Of die dag na de brand of twee dagen daarna. Ik had een slaapgebrek
die tijd, dus ik weet niet alles precies meer.
V: Heb jij [B] in vertrouwen genomen over deze brand?
A: Ik heb wel eens iets in de wandelgangen gehoord. Ik wilde het haar later uitleggen.
V: [B] heeft een verklaring afgelegd, waarin zij vertelde dat jij haar van tevoren hebt ingelicht over een komende brand.
A: [B] heeft overdreven. Ik heb wel bewijzen dat zij weleens wat vaker liegt.
V: Zij heeft SMS-berichten in haar telefoon staan die haar verhaal bevestigen?
A: Dat klopt, maar dat zijn allemaal berichten achteraf en niet voor de brand.
V: Wat heeft [A] nu precies gedaan voor de brand.
A: Ja [A] heeft gezegd dat hij zelf iets gecreeerd heeft, en dat het met kortsluiting te maken had.
De avond van de brand heb ik hem gebeld. Hij vertelde mij toen dat hij op kleding wachtte. Ik vroeg hem toen wat wil je nu met kleding. Hij vertelde mij dat hij in de kinderopvang kleding wilde verkopen, want dat liep niet. Ik had de kinderopvang ook al gesloten. Die was vanaf 1
januari gesloten, omdat er geen genoeg kinderen kwamen. [G] kan dat bevestigen die heeft de blaadjes op de deuren opgehangen.
V Weet [G] ook van de brand?
A: Nee jullie zijn de eersten die ik het vertel. Ik heb het ook aan mijn ouders verteld. Zijn ouders vermoeden het wel, die vroegen het mij ook al gisteren.
V: Wanneer heb je je ouders hierover ingelicht.
A: Ik heb mijn moeder een paar weken terug ingelicht. Mijn moeder wilde nog een sein geven naar de verzekering.
V: Wanneer is [A] begonnen jou te bedreigen?
A: Vanaf het begin al. [A] had het idee dat hij werd getapt. Hij zei toen tegen mij dat ik nooit wat mocht zeggen, want dan zou ik een probleem hebben.
V: We gaan even terug naar die avond van de brand 10 februari 2010?
A: Toen was ik thuis in [plaats 2] . Het was op een woensdag. Normaal werkte ik op woensdag. Ik heb [A] nog gevraagd of hij daar naar toe wilde. Vrijdags werkte ik altijd van vijf tot tien. Ik bracht onze dochter dan s’morgens en [A] haalde haar dan s’middags op.
V Hoe laat belde jij [A] .
A: Dat moet die woensdag van de brand zijn geweest tussen kwart over tien en elf.
V: Het was toen slecht weer weet je dat nog?
A: Dat weet ik nog ik ben in de rotonde in [plaats 2] nog aan de kant geschoven. De agent verklaarde mij nog voor gek dat ik hier naar toe was gereden met een gang van honderd veertig per uur. Ik weet niet meer hoe laat ik in [plaats 1] was.
V: Wat vroeg je [A] toen?
A: Waar hij was en waar hij bleef. En waarom hij niet gebeld had. Want dan weet ik hoe laat hij thuis komt.
V: Wat zei hij?
A: Hij was nog op de zaak en zat te wachten op een paar jongens die kleding kwamen brengen.
V: Hoe reageerde jij daarop?
A: Een beetje beduusd. Kleding, gaan we iets met kleding beginnen. Hij had hierover nog nooit met hem besproken, maar ik wist eigenlijk nooit wat. Dit was totaal onverwacht. Misschien heeft hij wel eens wat er over gezegd, maar dat heb ik dan niet gehoord of niet onthouden.
V: Hij zei dus dat hij zat te wachten op kleding?
A: Ja, hij vertelde dat hij iets wilde beginnen met de verkoop van sportkleding in de kinderopvang. Ik was nog niet aan mijn opleiding begonnen. Dat moet nu ook nog steeds. Half twaalf of kwart voor twaalf belde [A] mij en vertelde dat de sportschool in brand stond. Hij vertelde dat hij dat van [G] had gehoord.
V: Waar was hij toen?
A: Hij reed toen op de A6 bij Lelystad. Ik heb toen tegen hem gezegd dat ik er wel naar toe zou gaan. Dat was omdat [A] net in het ziekenhuis had gelegen. Hij was volgens mij rond tien voor twaalf
thuis. Ondanks het weer was ik volgens mij zo ongeveer binnen een uur en een kwartier in [plaats 1] .
V: Hoe heb jij er op gereageerd op de brand?
A: Ik was geschrokken, maar ik reageer altijd lachend als ik schrik.
V: Kwam het onverwacht?
A: Ja het kwam bij mij heel onverwacht, Ik had niet verwacht dat hij het zou doen. Hij had er in de loop van de tijd wel eens geroepen, maar ik had nooit verwacht dat hij het zou doen.
V: Ondanks dat hij het geroepen heeft dat hij het in de brand zou steken had je het niet verwacht.?
A: Nee. Hij riep het wel, maar ik nam het niet serieus. Hij kan zijn emoties heel goed verbergen. Dat heb ik ook wel gezien toen ik bij hem weg ging samen met mijn dochter. Je ziet niks aan hem.
V: Ben je na het telefoontje ben je naar [plaats 1] gereden?
A: In de auto waar [A] net mee terug was gekomen. In januari hadden we deze Chevrolet gekocht.
V: Heb je wat gemerkt aan [A] toen hij thuis kwam?
A: Niet dat ik mij kan heugen niet, nee.
V: Heb je niet gevraagd hoe de brand was ontstaan?
A: Nee ik maakte me zorgen over [G] . Zij stond voor het pand. [G] is altijd op de hoogte van de gang van zaken. Ik breng haar op de hoogte. Ik neem haar altijd in vertrouwen
V: Hoe zit het met [B] ?
A: [B] was ook een hele dikke vriendin. [B] heeft mij vaak zwart lopen praten. [B] heeft ook veel schulden. Ze mocht bij mij gratis sporten. Ze is alleen een ster in het verdraaien van verhalen. Ze loop vaak te stoken tussen vrienden. Het is niet echt een vriendin. Als ze een goede vriendin was geweest had ze mij de kans gegeven om het uit te leggen hoe het echt in elkaar zat.
V: Dit is de eerste keer dat je het verteld, behalve aan je moeder?
A: Dat klopt. De verhalen gaan wel rond over de brandstichting, maar ik heb het altijd ontkend. Waarom moet ik betrokken zijn bij een zaak waar ik niets mee te maken heb.
V: Wat is de reden van [A] om de boel in brand te steken?
A: Geld, alles bij [A] draaide om geld.”
(…)
V: Op vrijdag 12 februari 2010 werd [B] gehoord. Zij vertelde ons dat zij ongeveer 10 dagen daarvoor met jou in de auto had gezeten, toen jij haar vertelde dat jullie geinteresseerd waren in een ander pand voor de sportschool. Jullie bekeken toen een pand in [plaats 1] tegenover de Peugeot garage, hoe zit dat?
A: Dat klopt dat is het oude pand van welzijnzorg.
V: Wie waren daarvan op de hoogte?
A: Alleen [B]
V: Heb je ook tegen haar gezegd dat jullie belang hadden bij dat pand?
A: [A] had er wel belang bij. [A] vond het een mooi pand. Hij had gezegd, misschien kunnen we daar wel heen. Ik heb eigenlijk meer de meubels bekeken dan het pand. [B] heeft
het pand geinspecteerd. Dat was eigenlijk wel gek.
V: [A] zou dat pand ook geinspecteerd hebben?
A: Dat klopt niet. Ik ben naar het pand gaan kijken. [A] wilde er nog wel eens een keer naar kijken. Dat bedoel ik nu juist met dat [B] de woorden wel eens verdraaid.
V: Een paar dagen later had ze jou weer gesproken. Je had toen verteld dat het aanstaande zaterdag zou gaan gebeuren. Jij zou gezegd hebben, We gaan er voor zorgen dat er kortsluiting komt, dan gaat in de fik of woorden van die strekking.
A: Dit klopt absoluut niet.
V: Verder zei ze, dat je zou hebben gezegd dat jullie achtduizend euro achterop liepen met de huur.
A: Wat een bitch dat heb ik haar ver daarvoor al verteld. Ik vertelde haar dat we verlies draaiden. Hoe komt ze daarbij. Ik kan slecht tegen mensen die liegen. Als ik vrij kom trek ik haar aan haar kraagje en breng ik ze hier. Ik heb het haar verteld dat mijn klantenbestand minder werd. Ze vroeg mij nog hoe ik dat wist. Ik heb haar verteld dat ik dat kon zien aan de incasso’s.
V: Hoe gaan die betalingen dan?
A: We hebben via ZAG een coach systeem. Je kunt via een instelling dan kun je incasso’s maken. Dan stuur ik dat via de mail naar [A] die vervolgens er voor zorgde dat de automatische incasso’s geincasseerd werden. [B] is daar nooit bij geweest.
V: Ze zei het gaat zaterdag gebeuren, sneller dan je denkt?
A: Dat is niet waar, ik wist het niet eens. Ik vind het knap dat ze dat weet allemaal, terwijl ik het niet eens wist. Zij heeft op mij in kopen praten, zij wist dat [A] geld had, dan zat ik save.
V: Verder vertelde ze, [C] zei nog dat [A] het vermoeden had dat ik meer wist dan mocht?
A: Ik heb inderdaad aan [A] verteld dat ik een deel aan [B] heb verteld. Daarvoor heb ik het nooit geweten, en het is woensdags gebeurd en zij spreekt over een zaterdag.
V: Op woensdagmiddag of avond 10 februari 2010 vertelde [B] dat ze nog met jou had gesproken. Ze vond toen dat het een zooitje was.
A: Ik ben er helemaal klaar mee met deze verklaring. Ik wil niet eens meer antwoord geven op haar verklaring. Ik was hier die woensdag niet geweest. [A] was namelijk in [plaats 2] aan het werk. Ik was thuis met mijn dochter. Ik ga inhoudelijk niet meer in op deze verklaring, want het zijn allemaal leugens dit verhaal. Ik kan mij hier heel boos om maken, om haar gedraai en haar gelieg. Ik kan ook nog wel wat haar vertellen met haar zwart werken en haar uitkerinkje behouden. Dit
slaat helemaal nergens op.
V: Zij zegt ook dat jij die woensdag zou hebben gezegd dat we daar morgen geen last meer van zouden hebben.
A: Dat klopt helemaal niet, ik ben er woensdag niet geweest.
V: [A] gaat vanavond naar de zaak, het gaat vanavond gebeuren, dat zou jij ook tegen haar gezegd hebben?
A: Heb ik niet gezegd. Hoe moet ik dat gezegd kunnen hebben terwijl ik niet eens wist dat het gebeurde. Bel [… 2] (een vrouw) maar eens op, dat is een klant van ons. Zij kan wel heel wat vertellen over haar gelieg.
V: Wanneer heb jij contact gehad met [B] , na de brand, voor het eerst?
A: De volgende dag of twee dagen daarna?
V: Weet je nog welke dag dat was?
A: Dat weet ik niet. Daar kan ik geen antwoord op geven
V: Donderdag morgen 11 februari?
A: Daar weet ik niets meer van. Maar wat ik gezegd heb weet ik niet.
V: Klopt het dat je [B] hebt gebeld?
A: Dat klopt wel, maar ik weet niet precies meer wanneer.
V: 11 februari 2010 06: 48 bel me of laat overgaan, rij nu naar huis?
Kun je dat nog herinneren?
A: Nee, dat kan ik mij niet herinneren
V: Wat voor telefoonnummer heb jij, is dat het nummer waar wij jou gisteren op gebeld hebben? Of is dit jou nummer: [nummer 1] ?
A: Dat zou kunnen kloppen, dat is dan mijn oude nummer.
V: S’middags op 11-02-010, 16.18.39 verstuur jij het bericht: Er is volgens de recherche sluiting geweest via water bij de tv of bij de step. Vind het jammer dat jij zoals je zegt mijn vriendin te zijn niet eens de kans krijg om het uit te leggen en dit terwijl ik veel voor jou doe. Kijk maar of je mij gelooft en als je het wil horen dan hoor ik het wel.
A: Weet ik niet meer, het is voor mij een zwart gat.
V: Verzonden SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.29.22
Jij hoeft mij niet uit te leggen ik weet al te veel en dat jij veel voor mij gedaan hebt dat klopt maar dat staat buiten dit wat jullie gedaan hebben. Ik kan en wil daar niets mee te maken hebben het klopt
niet [C] . Ik zal het hierbij laten en jullie zouden het ook via sluiting gaan doen.
A: Heb ik haar nooit verteld, ik weet het niet ik kan niet in haar gedachten patroon kijken. Ik heb daar volgens mij nooit op gereageerd.
A: Je hebt daar wel op gereageerd een paar minuten daarna namelijk:
Ontvangen SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.32.29
Het is toch anders dan jij nu denkt. Wil het best uitleggen maar niet zo.
A: Dat zou best kunnen, ik weet dat niet meer. Het komt mij vaag
bekend voor, maar ik weet het niet meer. Dat stuk is gewoon, ja hoe
moet ik dat zeggen, het is gewoon een zwart gat.
V: Nu komt er weer een reactie van [B] :
Verzonden SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.35.33
Ik hoef geen uitleg meer. Onze wegen gaan nu ieder zijn kant. Wens je nog veel geluk en ik hoop voor je dat je jezelf nog in de spiegel kan aankijken. Ik wil nu jij no.
A: Ik hoop wel dat zij dat kan met haar gelieg.
V: Er komt nog een keer een reactie van jou op:
Ontvangen SMS
Datum/tijd: 11-02-2010, 16.41.12
Ik wel en als vriendin had ik het je uit willen leggen maar daarin geef je me niet een kans. Echte vriendinnen kunnen elkaar alles vertellen en uitleggen maar blijkbaar ben jij niet zo. Erg jammer.
Verder laat ik het hierbij. Als je wel uitleg wil weet je mij te vinden.
A: Het kan best, ik weet dat niet meer. Het is mij heel wazig allemaal.
V: Hieruit lijkt het voor ons dat jij wel wist dat de brand zou gaan gebeuren. Dat je alles van tevoren al wist.
A: [B] stookte altijd al. Ook tussen mij en haar broertje, een junk die lekker aan de drugs zit. Ze is een grote leugenaar.
V: Heb je nu de waarheid verteld?
A: Ja natuurlijk. Ik wil nu graag naar huis. De druk is er af.(…)”
2.20.
Op 9 september 2010 heeft NRE nader technisch onderzoek ingesteld naar de brand, waarbij zij beschikte over onder meer de alarmrapporten van Leen Bakker en [Tapijthandel] en de onder 2.21 bedoelde uitwerking van de camerabeelden. Het proces-verbaal van het onderzoek d.d. 17 september 2010 vermeldt onder meer het volgende:
“RESUME
- De sportschool werd om 23:28:51 verlaten.
- Het brandalarm bij Leen Bakker ging op 23:35:35 af.
- Tussen het verlaten van het pand en het afgaan van het alarm in het naburige pand liggen 6 minuten en 44 seconden.
- Het detectiesysteem (optische brandmelders) in het pand van Leen Bakker was aangebracht onder het verlaagde plafond.
- De brand in de sportschool was ontstaan beneden het niveau van het verlaagde plafond.
CONCLUSIE
Het ontstaan van een brand in één der televisies, als mogelijke oorzaak genoemd in het onder nummer 201001354-5 opgemaakte proces-verbaal [het onder 2.14 bedoelde proces-verbaal, rechtbank], verhoud zich niet tot het korte tijdsverloop tussen het verlaten van het object en het detecteren van deze brand door een brandmelder in het naburige pand van Leen Bakker. Immers, zoals uit onderzoek kon worden vastgesteld, had de brand voornamelijk gewoed op vloerniveau, onder het verlaagde plafond. Opstijgende rook zou zich via kieren, of eventueel losliggende plafondplaten, kunnen verspreiden in de ruimte boven het plafond, welke ruimte een inhoudsmaat had van meer dan 500 kubieke meter. Hierbij zou rook zich door kleine openingen aan de bovenzijde in de scheidingwand tussen het object en Leen Bakker naar de ruimte boven het systeemplafond van het pand van Leen Bakker moeten verspreiden om vervolgens onder het plafond door te dringen, waarna detectie door de optische rookmelders plaats moest vinden. Het korte tijdsverloop duidt eerder op een snelle brandontwikkeling dan op een relatief trage brandontwikkeling in een televisie, die zich van een smeulbrand in een vlammende brand zal moeten ontwikkelen.”
2.21.
Op 9 september 2010 heeft de politie een proces-verbaal ten behoeve van de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte [A] opgesteld. Bijlage 1 van dit proces-verbaal is een uitwerking van de beelden van de bewakingscamera nabij het pand van 10 februari 2010, welke uitwerking als volgt luidt:
“23.00.00 Er is een (personen) auto te zien die voor de sportschool staat. Auto is onverlicht en lijkt met de voorzijde in de richting van de sportschool te staan geparkeerd.
23.11.19
Er komt een persoon uit de richting van de sportschool lopen. Deze persoon loopt naar de geparkeerd staande (personen) auto.
23.11.33
De verlichting van de (personen) auto wordt ontstoken.
23.13.09
De persoon stapt uit de (personen) auto (bestuurderszijde)
23.13.27
De persoon gaat aan de achterzijde van de (personen)auto staan
23.13.38
De persoon loopt naar de rechter zijde (passagierskant) van de (personen)auto.
23.14.14
Er zijn koplampen van een afslaande auto te zien. Deze auto rijdt vervolgens in de richting van de persoon en de (personen)auto. Deze auto blijkt een lichtgekleurde bestelbus te zijn.
23.14.31
Persoon staat aan de linkerzijde van de (personen)auto. Bestelbus rijdt in zijn richting.
23.14.42
Persoon loopt bij de (personen)auto in de richting van de sportschool
23.14.43
Bestelbus stopt t.h.v. de sportschool en steekt vervolgens achteruit en parkeert naast de geparkeerde (personen)auto. Achterzijde van de bestelbus staat in de richting van de
sportschool.
23.14.48
Persoon die bij de (personen)auto wegliep in de richting van de sportschool is uit beeld verdwenen en vermoedelijk de sportschool binnen gegaan.
23.15.16
Bestelbus staat achteruit geparkeerd bij de sportschool en de verlichting van de bestelbus gaat uit.
23.15.30
Deuren van de bestelbus gaan open en twee personen stappen uit de bestelbus. Een derde persoon blijft in de cabine van de bestelbus zitten.
23.15.39
Achterdeur(en) van de bestelbus worden geopend door deze 2 personen.
23.16.04
De 2 personen lopen met mogelijk een ‘kleding rek” in de richting van de sportschool en gaan daar naar binnen.
23.19.25 1
persoon komt uit de sportschool lopen en loopt naar de bestelbus en stapt daar achterin.
23.19.43
Er komen twee personen uit de bestelbus, waaronder de persoon die nog in de cabine zat.
23.19.49
De twee personen lopen naar de sportschool. Beiden hebben iets in hun handen wat lijkt op een tas/koffer. Het lijkt erop of ze de sportschool even voorbijlopen, omkeren en dan
vervolgens de sportschool binnengaan (23.20.07). De achterdeur(en) van de bestelauto blijven open staan.
23.28.51
Er komen personen uit de sportschool.
23.28.58
Vier personen lopen in de richting van de personenauto en de bestelbus.
23.29.01
Achterdeur(en) van de bestelbus worden gesloten.
23.29.04
Kennelijk wordt met afstandbediening de (personen)auto geopend, want er knipperen kort lampjes.
23.29.06
Drie personen stappen in de bestelbus.
23.29.13 (
Personen)auto rijdt naar achteren en rijdt vervolgens weg. De bestelbus volgt de (personen)auto. Bestelbus rijdt zonder verlichting. Personen(auto) rijdt kennelijk nogal sneller, want afstand tussen (personen) auto en bestelbus wordt als snel groter.
23.30.07
Het lijkt erop alsof de bus verlichting aandoet en verdwijnt uit beeld. Personen( auto) is dan al uit beeld verdwenen.
23.34.00
Verlichting bij “linker buren” van sportschool valt uit!
23.35.35
Alarmlicht (knipperend) van “rechter buren” van sportschool springt aan.”
2.22.
De politie heeft gepoogd de identiteit van de drie passagiers van de bestelbus als bedoeld onder 2.21 te achterhalen, doch is daarin niet geslaagd. [A] heeft over deze drie personen aan de politie onder meer verklaard dat hij ze niet kende.
2.23.
Op 9 september 2010 heeft Efectis (zie 2.16) haar rapport aan IMC uitgebracht. Dit rapport vermeldt onder meer het volgende:
“De brand zoals die heeft plaatsgevonden in sportschool [IMC] te [plaats 1] is met een hoge mate van waarschijnlijkheid begonnen in één van de steps op de fitness afdeling van het pand. De brand is daarbij zeer waarschijnlijk veroorzaakt door een elektrische overgangsweerstand en/of onvolledige sluiting. Door dit fenomeen ontstaan een groot aantal van de branden die jaarlijks plaatsvinden. Dergelijke branden zijn met reguliere beveiligingen in elektrische installaties niet te voorkomen.
Er zijn geen aanwijzingen voor brandstichting. De elektrische installatie van het pand maakt een ordentelijke indruk en er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de installatie niet zou voldoen aan het gestelde in de NEN 1010.”
2.24.
Bij e-mailbericht van 12 oktober 2010 heeft de heer [H] (hierna: [H] ) van NN aan de advocaat van [A] onder meer het volgende geschreven
“Wij ontvingen uw e-mails van 30 september 2010 en 7 oktober 2010.
Helaas blijkt nu dat uit onze email van 28 september 2010 onvoldoende duidelijk is geworden dat het gesprek met uw cliënt niet op korte termijn zal kunnen plaatsvinden. Allereerst zijn de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek van belang. In ieder geval wensen wij over het proces verbaal en de uitkomst van de strafzaak te beschikken. Ook zal ons onderzoek moeten zijn afgerond en de onderzoeker inzage moeten hebben gehad in de camerabeelden alvorens het gesprek met uw cliënt zal kunnen worden gevoerd. Het gesprek met uw cliënt zal niet door ondergetekende worden gevoerd maar door de onderzoeker(s) van CED Forensic.(…)”
2.25.
In reactie hierop heeft mr. Backx bij e-mailbericht van 16 november 2011 aan [H] onder meer het volgende geschreven:
“Hierdoor kom ik terug op de bovenvermelde zaak. Het is inmiddels al tijden terug dat cliënte de schade heeft geleden. Tot op heden heeft Nationale Nederlanden zich nimmer formeel uitgelaten op welke grond zij niet overgaat tot dekking. Vooralsnog ga ik er vanuit gelet op de uitlatingen van uw zijde dat de afwijzingsgrond - kort - brandstichting door cliënte (althans de heer [A] ) is.
Ik verzoek u vriendelijk doch dringend mij, althans cliënte, schriftelijk te berichten op welke grond Nationale Nederlanden zich beroept voor het niet willen uitbetalen van de schade onder de polis. Cliënte wenst duidelijkheid op dit punt. Zij heeft recht op deze duidelijkheid. Zonder dit standpunt kan cliënte zich niet verweren. Nationale Nederlanden kan niet (langer) volstaan met het verschuilen achter het lopende strafonderzoek tegen cliënte. U, althans Nationale Nederlanden heeft inmiddels diverse onderzoeken verricht, althans laten verrichten. Ook beschikt u over de onderzoeksrapporten. U, althans Nationale Nederlanden kan aldus een standpunt innemen.(…)”
2.26.
Naar aanleiding van de ontvangst door NN van informatie uit het strafrechtelijk onderzoek (de onder 2.21 bedoelde uitwerking en het alarmrapport van Leen Bakker) hebben [I] (hierna: [I] ) en ing. [J] (hierna: [J] ) op verzoek van NN nader onderzoek verricht. Het eindrapport van CED van 30 november 2010 vermeldt onder meer het volgende:
“Branden met een technische oorzaak beginnen doorgaans klein. Tijdens deze zogenaamde initiëring (de periode waarin de brand ontstaat) blijven de temperaturen door de nog geringe omvang van de brand laag. Het vrijkomen van brandbare gassen uit de vaste stoffen verloopt hierdoor relatief traag, waardoor de brand zich in dit beginstadium slechts langzaam kan ontwikkelen. Door toepassing van een vuurversneller, bijvoorbeeld benzine, kan deze trage beginperiode vrijwel geheel overgeslagen worden. De brand kan daarbij binnen zeer korte tijd tot ontwikkeling komen en in de zogenaamde brandperiode overgaan.
Bron: Fire Investigation Forensic Science:
In een afgesloten ruimte doorloopt het proces van brandontwikkeling de volgende perioden of
stadia:
• ontstekingsperiode;
• ontwikkelingsperiode;
• Flashover (indien van toepassing);
• brandperiode;
• smeulperiode.
Na de ontstekingsperiode volgt de ontwikkelingsperiode met het zogenaamde beginbrandje. Dit is
de periode waarin de brandlangzaamtot ontwikkeling komt. Het kleine beginbrandje zorgt voor
opwarming van de ruimte, waarna onder bepaalde condities een flashover op kan treden en waardoor een groot deel van de aanwezige brandbare materialen aan de brand kan deelnemen.
In de sportschool zijn tot een bepaalde tijd 4 personen aanwezig geweest. Vanwege de grote open
centrale ruimte mag er van uit worden gegaan, dat deze personen de brand zouden hebben
opgemerkt indien deze was ontstaan ten gevolge van een normale (technische oorzaak). Nadat de
personen de sportschool hadden verlaten, is de brand vervolgens gedetecteerd door automatische
meldsystemen bij de buren Leen Bakker. Wij hebben dan ook een nadere beoordeling gemaakt of,
met in acht neming van de tijdlijn, een conclusie met betrekking tot de oorzaak van de brand
getrokken kon worden.
De centrale ruimte (waarin de brand is ontstaan) was voorzien van een systeemplafond. Dergelijke
systeemplafonds hebben een zekere brandwerendheid (doorgaans 30 minuten) en beperken
bovendien de rookverspreiding vanuit de centrale ruimte naar de ruimte boven het systeem plafond. Wij zullen een en ander hieronder toelichten.
Rookverspreiding
Uit de camerabeelden blijkt dat de 4 personen de sportschool om 23:28:51 uur verlaten. Om 23:34:00 uur detecteerde het brandmeldsysteem bij Leen Bakker de rook.
Dit betekent dat, indien de brand door een technische oorzaak ontstaan zou zijn, binnen 6 minuten dermate veel rook vrijgekomen moet zijn, dat:
1. de ruimte boven het systeemplafond (*) via de relatief kleine gaten in dit plafond, met rook gevuld zou moeten zijn, waarna
2. de rook zich via de opening bij de luifel (foto 15 en 16) naar buurman Leen Bakker verplaatst zou moeten hebben, waarna
3. de rook zich bij Leen Bakker eerst boven het systeemplafond zou moeten hebben verspreid en zich vervolgens
4. via openingen in het systeemplafond naar de rookmelders van het brandmeldsysteem van Leen Bakker moeten hebben verplaatst.
Naar onze mening is een dergelijke snelle rookontwikkeling ten gevolge van zich normaal ontwikkelende brand met een technische oorzaak binnen de gestelde periodenietmogelijk.
* De ruimte boven het systeemplafond had een aanzienlijk volume. De hoogte tussen het dakbeschot (vanaf de onderzijde van de geprofileerde platen) en het systeemplafond varieerde (door het afschot van het dakbeschot) tussen 60 en 80 centimeter. De afmetingen van de bedrijfsruimte bedroegen 12 x 60 meter. Het totale volume boven het systeemplafond bedroeg derhalve ongeveer 500 m3. Een en ander is schematisch weergegeven op de plattegrondschets in de bijlagen.
(…)
Warmteverspreiding
Uit de camerabeelden blijkt dat de 4 personen de sportschool om 23:28:51 uur verlaten. Om 23:44 uur meldt het alarmsysteem van Leen Bakker een sabotagemelding. Deze melding is afkomstig van zone: showroom R. Dit betekent dat de bedrading van deze zone dan wel de detector van deze zone door hitte-inwerking na ongeveer 15 minuten beschadigd geraakt zou moeten zijn.
Tussen de bedrijfsruimte van verzekerde en de bedrijfsruimte van Leen Bakker bevond zich een
gemetselde stenen muur. De plaats van het ontstaan van de brand bevond zich aan de andere
zijde van de centrale ruimte op ongeveer 10 meter afstand vanaf deze scheidingsmuur en op
ongeveer 25 meter afstand vanaf de opening naar de luifel aan de voorzijde met Leen Bakker
(zie schets in de bijlagen). Boven de plaats van het ontstaan van de brand bevond zich een
brandwerend verlaagd systeemplafond.
Bij de brand (ten gevolge van een technische oorzaak) zou derhalve zoveel warmte moeten zijn
vrijgekomen dat, binnen 15 minuten, het alarmsysteem bij Leen Bakker reeds door de warmte
storingen vertoonde.
Uit de foto’s (en met name foto 16 en 17) blijkt dat bij de brand enkele houten wandplaten, een
paar m2 van de houten vloer, de kunststofdelen van 3 stepapparaten en een paar monitoren zijn
verbrand. In de omgeving van de plaats waar de brand heeft gewoed zijn de plafondplaten
schoongebrand en zijn de kunststofdelen (zadels, sturen en bedieningspanelen) van de
fitnessapparaten deels gesmolten. Verderop nabij de Coca Cola koeler op foto 17 zijn de plafondplaten beroet. De mate van beroeting op de wanden onder het plafond is groter dan de
beroeting op de muren boven het plafondniveau. Boven het verlaagde plafond in het magazijntje
waren kunststof metselkuipen geplaatst (deze zouden daar in verband met daklekkage geplaatst
zijn). Deze bleken door de hitte nauwelijks aangetast te zijn.
(…)
Bovenstaande wijst op een zich snel ontwikkelende brand. De brand heeft eerst enige tijd onder het systeemplafond gewoed, waarbij veel warmte is vrijgekomen. De warmte heeft zich zeer snel boven het plafond begeven en schade veroorzaakt aan het alarmsysteem van buurman Leen Bakker. Dit past niet in het beeld, dat zich voordoet bij een zich normaal ontwikkelende brand ten gevolge van een technische oorzaak.
8.CONCLUSIE
Op basis van de gereconstrueerde tijdlijn, alsmede de analyses met betrekking tot de rook- en
warmteverspreiding, kan niet anders worden geconcludeerd, dat de brand ten gevolge van opzet is
ontstaan.
De brand moet zijn gesticht door één of meerdere personen, die het gebouw om 23:28:51 uur
hebben verlaten.”.
2.27.
Op 11 januari 2012 heeft de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek [B] verhoord, waarbij zij het volgende heeft verklaard:
“U legt mij uit waarom u mij hoort. Ik begrijp dat en zal naar waarheid verklaren.
Op vragen van de officier van justitie, de raadsvrouw en de rechter-commissaris antwoord ik als volgt. Ik heb voorafgaand aan dit getuigenverhoor behalve met mijn naaste familie en met mijn vriendin, met niemand over deze brand gesproken. De contacten met [A] en [C] zijn kort na de brand volledig verbroken. Ook zij hebben met mij geen contact meer opgenomen. [C] ( [C] ) belde mij de avond dat de brand plaatsvond, dat het vanavond zou gaan gebeuren. Zij heeft mij na de brand ge-smst: het is gebeurd. Daarna heeft ze mij gebeld met de vraag of ze een kopje koffie kon komen drinken bij mij. Zij wilde mij namelijk uitleggen dat het een ongeluk was, zo vertelde zij. Ze heeft mij verteld, voorafgaand aan de brand, dat het zaterdag zou gaan gebeuren. Ik vind [A] een duister mannetje. Ik kende hem zowel zakelijk als privé. Ik heb mij weleens afgevraagd wat [C] in hem zag.
Ik heb het verhaal dat mij door [C] was verteld, kort na de brand verteld aan mijn maatschappelijk
werker. Ik vond dat ik dat moest doen.
Over [C] kan ik vertellen dat zij de dingen groter ziet dan dat ze zijn. Ik weet dat [A] in [plaats 2] ook een sportzaak heeft. [C] heeft tegen mij gezegd dat er brand zou ontstaan door
kortsluiting. Dat heeft ze mij een aantal dagen daarvoor verteld.
Ik vind [C] een borderliner. Zij maakt gebeurtenissen veel groter dan dat ze echt zijn.
Toen ik hoorde over de brand heb ik een grens getrokken en wilde ik geen contacten meer met
[A] en [C] .
Ik heb ook gewerkt in het sportcentrum in [plaats 1] . Het was geen prettige werkomgeving. Er
waren geen regels, er was een onduidelijke gang van zaken en er was sprake van een rommelige gang van zaken. [A] zou de zaak in [plaats 2] runnen en [C] in [plaats 1] . [C] had regelmatig conflicten op de werkvloer. Zij kon geen leiding geven. De zaak in [plaats 1] ging steeds verder achteruit. Er kwamen steeds minder klanten. Dat heeft [C] mij verteld. Ik weet niet of [C] mij heeft verteld over de beweegredenen van de brand. Volgens mij stond in de periode van de brand de relatie tussen [A] en [C] op het punt van stoppen. Zij heeft mij weleens gezegd dat ze het zat
was. Maar rond 10 februari 2010 hadden ze nog wel een relatie.
Ik ken [… 3] . Ik weet dat zij wel contact had met [C] . Ik heb niet overwogen om met [… 3]
te gaan praten over de brand.
Ik wil wel gezegd hebben dat [A] in [plaats 1] probeerde de zaak op te bouwen. Ik weet ook dat
er lekkages waren achter in het pand in een hoek. Daar liep een buis de kast in en die buis lekte. Dat
was in de buurt van de krachttoestellen. Het was soms één groot waterballet. De vloerbedekking sopte er over.”
2.28.
Bij vonnis van 19 januari 2011 heeft de rechtbank Leeuwarden IMC in staat van faillissement verklaard.
2.29.
In opdracht van de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek heeft [K] (hierna: [K] ) namens C+B advies en expertise B.V. (hierna: C+B) onderzoek uitgevoerd naar de validiteit van het strafdossier, waarbij hij geen onderzoek op de schadelocatie heeft gedaan. Het rapport van 18 april 2012 van C+B vermeldt onder meer het volgende:
“Met de nodige terughoudendheid, met betrekking tot de nauwkeurigheid, is vast te stellen op welk tijdstip de brand ontstaan is.
De brandweer heeft het alarm ontvangen om 23.47 uur.
Volgens de bevelvoerder [Z] was de eerste wagen binnen 10 minuten ter plaatse. Vrij snel daarna is het pand betreden en is de omvang en de plaats van de vuurhaard vastgesteld.
Enig eenvoudig rekenwerk geeft een voorzichtige tijdraming van het tijdstip waarop de brand is ontstaan.
Dit rekenwerk is slechts indicatief.
(…)
Branddetectie 23.45.30 uur (…)
Brandmelding bij de 23.47 uur (…)
brandweer
Brandweer ter plaatse (…)23.57 uur (…)
Vaststelling omvang en (…) 23.58 uur (…)
plaats brandhaard
Gecorrigeerde standaard 20 minuten
ontwikkelingstijd volgens
de grafiek (…)
De brand is ontstaan ongeveer om 23:38 uur (…)
(…)
Volgens de camerabeelden hebben de laatste mannen het pand verlaten om 23.28 uur. Omdat de brand niet voor 23.38 uur begonnen zal zijn was er op het moment dat de laatste mannen het pand hebben verlaten geen begin van brand aanwezig in het Fitnesscentrum. Daarmee is de onopzettelijke en opzettelijke brandstichting uitgesloten.
Een opzettelijke brandstichting, waarbij het ontstaan van brand met technische hulpmiddelen waardoor de brandontwikkeling vertraagd wordt, is daarmee niet uitgesloten.
Een opzettelijke brandstichting met een vertraagde tijd voor het ontstaan van brand zal veelal sporen nalaten in de vorm van restanten van die technische hulpmiddelen. Bovendien is voor een vertraagde brandstichting enige technische kennis noodzakelijk.
In geen van de processen verbaal wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van restanten van technische hulpmiddelen. Evenmin wordt vermeld dat dergelijke restanten niet aanwezig waren.
(…)
Kennelijk is niet onderzocht of er sprake was van een vertraagde brandstichting met behulp van technische hulpmiddelen. Voor een goed begrip van het brandoorzaak had dit onderzocht moeten worden. Een dergelijk onderzoek kan niet meer worden uitgevoerd.
(…)
4.4.
De eindconclusie
A. Uit de samenhang van deze deelconclusies kan de onderzoeker niet anders concluderen dan dat de brand met grote mate van waarschijnlijkheid is
ontstaan door: overspanning,
door isolatieverlies door lekkages
of
door stofophoping in de TV.
B. De brand is niet ontstaan door opzettelijke brandstichting. Althans voor deze veronderstelling is geen enkel argument aanwezig.”
2.30.
Bij brief van 4 juli 2012 heeft NN aan mr. Backx onder meer het volgende geschreven:
“Geachte heer Backx,
Hiermee komen wij terug op uw verzoek om schadevergoeding voor de brandschade van uw cliënt van 11 februari 2010 aan het pand [adres 1] te [plaats 1] .
Recentelijk ontvingen wij van de Belastingdienst een beslaglegging ten name van [BV2]
. Omdat [BV2] ons onbekend voor kwam, hebben wij de Kamer van Koophandel geraadpleegd. Daarbij is ons gebleken dat de bezittingen van de eenmanszaak [IMC] op 29 mei 2008 zijn overgedaan aan [BV2] Op basis van deze nieuwe feiten komen wij tot de conclusie dat verzekeringnemer [IMC] op de schadedatum, 11 februari 2010, geen belanghebbende meer was.
Volgens de polisvoorwaarden (artikel 28.c respectievelijk 27.c) eindigt de verzekering zodra het
verzekerd belang door verkoop of op andere wijze is overgegaan. Zolang echter de nieuwe belanghebbende zelf nog geen verzekering voor dit belang heeft gesloten, worden de verzekeringen
ongewijzigd voortgezet ten behoeve van de nieuwe belanghebbende, maar uiterlijk tot de eerstvolgend premievervaldag, tenzij de maatschappij met de nieuwe belanghebbende overeenkomt de verzekeringen, eventueel in gewijzigde vorm, ook daarna voort te zetten.
Dat betekent dat de verzekeringen zijn geëindigd op 29 mei 2008 of uiterlijk, indien de nieuwe
belanghebbende geen verzekering heeft afgesloten, op 1 januari 2009. Dat de verzekeringen niet meer van kracht waren op de schadedatum, heeft tot gevolg dat er de claim reeds om die reden wordt
afgewezen. Er vindt dus geen vergoeding van de schade plaats.
(…)
Onder voorbehoud van alle rechten en weren, tekenen wij deze brief, die wij u zowel aangetekend als
niet-aangetekend toesturen.”
2.31.
Op 25 juli 2012 heeft het Openbaar Ministerie aan [A] meegedeeld dat hij niet zal worden vervolgd voor brandstichting in het pand.
2.32.
Bij brief van 18 september 2012 aan (de advocaat van) de curator heeft NN zich in aanvulling op haar standpunt als weergegeven in haar brief van 4 juli 2012 op de uitsluitingsgronden brandstichting en het afleggen van onware verklaringen door [A] beroepen.
2.33.
De totale schade van IMC is bij akte van taxatie door de wederzijds door partijen ingeschakelde deskundigen begroot.
2.34.
Bij rapport van 15 oktober 2015 hebben [I] en [J] namens EMN Expertise en EMN Forensic (onderdeel van CED Nederland B.V.) commentaar geleverd op het onder 2.22 bedoelde rapport van Efectis en het onder 2.29 bedoelde rapport van C+B.
2.35.
In het rapport van 15 oktober 2015 van EMN is onder meer het volgende commentaar gegeven op het rapport van Efectis:
“Efectis concludeert het volgende:
“De brand zoals die heeft plaatsgevonden in sportschool [IMC] te [plaats 1] is met een hoge mate van waarschijnlijkheid begonnen in één van de steps op de fitness afdeling van het pand. De brand is daarbij zeer waarschijnlijk veroorzaakt door een elektrische overgangsweerstand of onvolledige sluiting. Door dit fenomeen ontstaan een groot aantal van de branden die jaarlijks plaatsvinden. Dergelijke branden zijn met reguliere beveiligingen in elektrische installaties niet te voorkomen. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor brandstichting. De elektrische installatie van het pand maakt een ordentelijke indruk en er zijn dan ook geen aanwijzingen aangetroffen dat de installatie niet zou voldoen aan het gestelde in de NEN 1010.”
Efectis stelt dat de directe brandschade zich concentreerde op de verhoogde vloer met daarop de drie
steps. Met name de middelste en laatste van de drie steps (gezien vanaf de ingang) vertonen “het meest intense schadebeeld”. Bij de middelste van de drie steps is “aanzienlijk schade aan de omliggende vloer” zichtbaar. Efectis is van mening dat de meest waarschijnlijke oorzaak van de brand is gelegen in de middelste van de drie steps.
Onder overige oorzaken benoemt Efectis twee mogelijke oorzaken:
- brandstichting met behulp van brandversnellende middelen. Efectis vindt op basis van metingen hiervoor geen aanwijzingen.
- Elektrische installatie van het pand. Efectis heeft bij de beoordeling van de elektrische installatie geen enkele indicatie aangetroffen dat de elektrische installatie niet aan de NEN 1010 zou voldoen.
Commentaar EMN
Wij zijn het met Efectis eens dat de brand op de verhoogde vloer met onder meer de stepapparaten is
begonnen. Efectis vermeldt echter niet dat op deze vloer meer mogelijke ontstekingsbronnen werden
aangetroffen:
(…)
4. Efectis rapporteert, dat op de brandlocatie onderzoek is verricht met een koolwaterstof detector. De metingen hebben geen aanwijzingen voor het gebruik van brandversnellende middelen opgeleverd. Dit betekent echter niet, dat dergelijke brandversnellende middelen (ontbrandbare vloeistoffen) er niet zijn geweest. Deze kunnen volledig zijn opgebrand. De onderzoeker geeft dan ook terecht aan, dat deze meetmethode slechts een indicator is.
De onderzoeker van Efectis is tevens auteur van het boek Brandonderzoek. Op pagina 113 van dit
boek staat o.a., dat:
• “Er sprake kan zijn van opzettelijke brandstichting zonder brandversnellende middelen”
• “Bij een totaal vernietigende brand alle sporen van de brandstichting verloren gaan”.
Resumé rapportage Efectis:
1. Efectis benoemt slechts drie van de zes mogelijke brandinleiders. De overige mogelijke brandoorzaken werden niet onderkend en derhalve onterecht buiten beschouwing gelaten.
2. De conclusie van Efectis, dat er geen indicaties zijn dat de elektrische installatie niet aan NEN 1010 zou voldoen is onjuist.
3. Efectis heeft de bij deze brand zeer relevante tijdlijnen met betrekking tot de brandontwikkeling en de beeldopnamen niet in beschouwing genomen.
2.36.
In het onder 2.34 bedoelde rapport van EMN is onder meer het volgende commentaar gegeven op het rapport van C+B:
“*C+B concludeert het volgende:
1. Het dossier vertoont vele tekortkomingen en vele onderzoeken, die noodzakelijk zijn voor de waarheidsvinding, zijn niet uitgevoerd. De onderzoeker beoordeelt het geheel van het dossier als in ernstige mate niet valide.
2. In grote mate van zekerheid is de brand ontstaan door:
- overspanning;
- door isolatieverlies door lekkages;
- of
- door stofophoping in de TV.
3. De brand is niet ontstaan door opzettelijke brandstichting, althans voor deze veronderstelling is geen enkel argument aanwezig. De mate van waarschijnlijkheid, dat er geen brandstichting heeft plaatsgevonden wordt door de onderzoeker geraamd op meer dan 99%.
4. Er is niet op overtuigende wijze vast te stellen dat de brand niet is ontstaan door brandstichting doch de onderzoeker acht de waarschijnlijkheid dat er sprake is van brandstichting op minder dan 1%.”
Commentaar EMN
Opvallend is dat C+B blijkbaar van mening is dat het aangeleverde dossier onvoldoende informatie bevat om op basis hiervan tot een oordeel te komen over de oorzaak van de brand. Toch is C+B van mening dat met een grote mate van zekerheid (99%) elektrische apparaten (TV of niet nader genoemd apparaat) de brand hebben veroorzaakt. O.i. zou C+B deze mate van waarschijnlijkheid niet mogen toekennen aan een evaluatie op basis van een - volgens hen - onvolledig onderzoek.
Op pagina 5 van het C+B-rapport staan de bronnen vermeld waarop het C+B-rapport is gebaseerd. De rapportages van Efectis en CED-Forensic worden hierin niet genoemd.
C+B is het blijkbaar met de diverse onderzoekers eens, dat de brand begonnen is op het verhoogde
vloergedeelte waarop de stepapparaten zich bevonden. C+B vermeldt op pagina 11 en 12 de volgende mogelijke brandoorzaken:
a. tv-toestellen en de elektrische verlichting;
C+B concludeert dat de tv’s mogelijk de brand kunnen hebben veroorzaakt maar acht het niet waarschijnlijk dat de brand is veroorzaakt door de verlichtingsarmaturen.
b. opzettelijke brandstichting;
C+B acht opzettelijke brandstichting mogelijk echter sluit dit later op basis van de tijdlijn uit.
c. onopzettelijke brandstichting.
C+B acht onopzettelijke brandstichting, bv door een weggegooide sigarettenpeuk, mogelijk
(de waarschijnlijkheid hiervan wordt later blijkbaar op 1% gesteld).
C+B benoemt (slechts) twee van de door ons genoemde zes mogelijke brandinleiders en komt daarnaast met de mogelijkheid van brand in de elektrische verlichting. Restanten van elektrische verlichting werden door ons (en ook door Efectis) binnen de plaats van het ontstaan van de brand niet aangetroffen. Bovendien was de elektrische verlichting in het fitnesscentrum uitgeschakeld. De elektrische verlichting is derhalve geen mogelijke brandinleider. Opvallend is verder dat C+B de stepapparaten, die in het rapport van Efectis met hoge mate van waarschijnlijkheid aangeduid worden als oorzaak van de brand, niet benoemt als mogelijke brandinleider.
De evaluatie van C+B naar de mogelijke brandoorzaken is derhalve onvolledig. De conclusie van C+B is derhalve gebaseerd op onvolledige uitgangspunten. Voor zover wij kunnen beoordelen zijn door C+B de registratielijst van de Particuliere Alarmcentrale Europac van Leen Bakker evenals de gebouwconstructie niet c.q. slechts beperkt in beschouwing genomen.
*C+B concludeert op pagina 14:
“Als er geen sprake is van brandstichting zal er op dat moment, om 23:28:51 uur, geen brand zijn in het fitnesscentrum”. C+B acht het aannemelijk dat, indien de brand voor dit tijdstip zou zijn ontstaan, in het pand aanwezige personen actie zouden hebben ondernomen.
Commentaar EMN
Indien de dubbele ontkenning wordt weggehaald, zegt C+B: Als er sprake is van brandstichting zal erop dat moment, om 23:28:51 uur, brand zijn in het fitnesscentrum.
C+B is kennelijk met ons van mening, dat als de brand ontstaat als er nog personen in het pand zijn, dus voor 23:28:51 uur, deze personen de brand zouden hebben opgemerkt en geblust. Derhalve is C+B met ons van mening dat bij een brand die voor 23:28:51 uur is ontstaan, alleen brandstichting als mogelijke oorzaak overblijft.
*C+B concludeert op pagina 15 dat het uitschakelen van de verlichting van [Tapijthandel] niet het gevolg is geweest van de brand.
Commentaar EMN
Wij hebben de mogelijke relatie tussen het uitschakelen van de verlichting en de brand wel degelijk onderzocht. Gebleken is dat de verlichting was aangesloten op een schakelklok. Het uitvallen van de verlichting bij [Tapijthandel] heeft derhalve geen aantoonbare relatie met de brand.
*C+B concludeert op pagina 17:
“Het inschakelen van de alarmverlichting is derhalve niet het gevolg geweest van een brand bij Leen
Bakker. Het is niet waarschijnlijk, en bouwfysisch onmogelijk, dat door de warmte als gevolg van brand in het Fitnesscentrum de alarmverlichting in het pand van Leen Bakker is ingeschakeld”.
Commentaar EMN
Uit ons onderzoek ter plaatse is gebleken dat via de luifel aan de voorzijde beide bedrijfspanden de ruimten boven de verlaagde plafonds in beide bedrijfspanden in open verbinding met elkaar staan. De door de brand ontwikkelde rook en warmte konden via deze open verbinding naar het gebouw van Leen Bakker worden geperst.
Het bedrijfspand van Leen Bakker was voorzien van twee alarmsystemen: een brandmeldsysteem met
rookdetectoren in de winkel en een inbraakdetectiesysteem van onder meer PIR (passief infrarood)
detectoren in de winkel. Het brandmeldsysteem was aangesloten op het inbraakmeldsysteem. Het
inbraakmeldsysteem was aangesloten op de meldkamer van Europac. Wij ontvingen van Leen Bakker de registratielijst van de meldkamer.
Het inbraakalarmsysteem werd op 10 februari 2010 ingeschakeld om 18:18 uur. Om 23:34 uur (tussen 23:34:00 tot 23:34:59) registreert de meldkamer een “technische storing” van de brandmeldinstallatie. Uit het rapport van de Forensische Opsporing pv 0200-2010013546 TEB blijkt dat de melding “technische storing” een echte brandmelding betreft en dat daardoor de aan de buitenzijde aangebrachte optische melder(flitslicht) op het zelfde moment is gaan flitsen. Verder op vermeldt de FO: “Omdat het ontsteken van het alarmlicht aan de buitenzijde van het pand van Leen Bakker op het zelfde moment als de detectie plaats vond, moeten deze als een tijdstip worden gezien”. Dit betekent dat de tijdklok van de bewakingscamera met 1 minuut en 35 seconden gecorrigeerd dient te worden. Wij zullen de gecorrigeerde tijdlijn bij het hoofdstuk Beschouwing uitwerken.
Om 23:44 uur registreert het inbraakalarmsysteem sabotagemeldingen op meerdere zones (showroom R, personeelsentree en entree). (NB. Er is derhalve geen sprake van een inbraakmelding). Uit het voornoemde rapport van de F0 blijkt dat een remote uitbreiding van het inbraaksignaleringssysteem defect is gegaan (en nadien vervangen). Deze bevond zich boven het systeemplafond van Leen Bakker. Na de brand zijn de melders van het inbraaksignaleringssysteem gereinigd. Deze bleken met roet vervuild te zijn.
Op de registratielijst staat dat de meldkamer belt naar de brandweer Friesland om 23:45:12 uur. Het door de PAC gebelde nummer van de brandweer Friesland is 058-2444444. Dit betreft de centrale meldkamer in Leeuwarden. De centrale meldkamer heeft vervolgens de brandweer in [plaats 1] gebeld. De oproep werd daar geregistreerd om 23:47:25 uur. Uit het bovenstaande blijkt dat er bij Leen Bakker bij twee verschillende systemen - het brandmeldsysteem en het inbraakdetectiesysteem - storingen zijn ontstaan. Bij Leen Bakker zijn de rookmelders (volgens het voornoemde rapport van de F0, waren dit 46 optische brandmelder) na de brand vervangen.
Uit het bovenstaande blijkt dat tussen de brand en het inschakelen van de alarmverlichting (flitslamp) bij Leen Bakker wel degelijk een verband is. Het in werking treden van het flitslicht is het gevolg van de brand. Uit het overzicht Uitwerking beeldenbewakingscamera [adres ] te [plaats 1] d.d. 10 februari 2010, blijkt dat het flitslicht van Leen Bakker om 23:35:35 uur aanspringt.
*Pagina 19
C+B is van mening dat er geen uitputtend onderzoek is uitgevoerd naar een verklaring van het tijdsverloop tussen het inschakelen van de alarmverlichting bij Leen Bakker en de alarmering bij de brandweer.
Commentaar EMN
Zoals wij hierboven al hebben aangegeven is het traag doormelden van de brandmelding veroorzaakt door de PAC (melding brandmeldsysteem om 23:34 uur; doormelding aan centrale meldkamer brandweer om 23:45:12 uur). De PAC heeft derhalve ongeveer 11 minuten gewacht alvorens de meldkamer in te schakelen en niet zoals C+B raamt 1,5 minuut (zie pagina 20).
*C+B toont op pagina 22 een grafiek uit het boek brandonderzoek van Ing. [D] . De grafiek toont een schaalverdeling met exacte waarden voor temperatuur en tijd. Bij de grafiek staat dat de gegeven tijden, op de horizontale as in de grafiek, langer of korter kunnen zijn. 0.i. geldt dit echter ook voor de waarden op de verticale as. De temperatuur is sterk afhankelijk van de materiaalsoorten en van de mate waarin warmte afgevoerd ken worden (ventilatie, blussing).
De grafiek is derhalve slechts een indicatie omtrent het mogelijke tijd- en temperatuurverloop
van een brand.
*C+B geeft op pagina 23 aan dat vast staat “dat niet de gehele ruimte, die veel groter was dan 8m2, in de brand stond”.
Commentaar EMN
Uit door ons genomen foto’s blijkt dat de brandomvang inderdaad beperkt is gebleven en dat niet de gehele ruimte in brand heeft gestaan. De gehele ruimte heeft een oppervlakte van 720 m2. Dus de brandoppervlakte is ongeveer 11% van de gebouwoppervlakte.
*C+B concludeert in tabel 12 pagina 23/24 op basis van een berekening dat de brand zeer waarschijnlijk (met een nauwkeurigheid van 98%) is ontstaan om ongeveer 23:38 uur.
Commentaar EMN
C+B komt tot dit tijdstip op basis van de grafiek en hierbij uit te gaan van een brand die vermoedelijk aan het eind van het ontwikkelingsstadium is gekomen (op basis van de verklaring van de brandweer). Deze tijdspanne wordt door hem op basis hiervan gesteld op 20 minuten. De auteur geeft echter aan dat de daadwerkelijke duur van de ontwikkelingsperiode wordt bepaald door de aard van de brandstof bij de brandhaard, omringende materialen en de beschikbaarheid van zuurstof. C+B mag derhalve de exacte tijd niet uit de grafiek gebruiken bovendien blijkt nergens uit dat de brand aan het eind van het ontwikkelingsstadium is gekomen.
*C+B concludeert op pagina 28 dat de brand moet zijn ontstaan om ongeveer 23:38 uur.
Commentaar EMN
C+B gaat op deze pagina o.a. uit van het tijdstip dat de rook wordt gedetecteerd in het pand van Leen Bakker. C+B berekent het tijdverloop tussen het ontstaan van de brand en de detectie van de brand op 7,5 minuten. Hoe C+B tot deze berekening komt wordt niet onderbouwd en is volstrekt onduidelijk. C+B gaat o.a. uit van verkeerde hoogtematen (hoogte boven het plafond circa 1,2 meter terwijl de werkelijke, door ons gemeten hoogten, aan de rechterzijde varieerde tussen 70 en 80 cm en aan de linkerzijde varieerde tussen 60 en 70 cm). C+B geeft bovendien nergens aan wat de afmetingen van het pand zijn, wat uiteraard bij de berekening van de rookverspreiding van evident belang is.
Daarbij hebben wij al eerder aangetoond dat de brand een technische storing heeft veroorzaakt in de
brandmeldcentrale van Leen Bakker om 23:34 uur. De brand moet derhalve eerder bij verzekerde zijn ontstaan.Het door C+B berekende tijdstip van de brand is derhalve onjuist.
C+B concludeert op pagina 29 dat de brand met grote mate van waarschijnlijkheid is ontstaan door:
- overspanning,
- door isolatieverlies door lekkages,
- door stofophoping in de TV.
C+B concludeert dat de brand niet is ontstaan door opzettelijke brandstichting. Althans voor deze
veronderstelling is volgens C+B geen enkel argument aanwezig.
Commentaar EMN
Zoals wij hierboven hebben beargumenteerd is C+B uitgegaan van onvolledige informatie. Ondermeer zijn de registratielijst van Europac m.b.t. de alarmsystemen bij Leen Bakker, de juiste gebouwconstructie en afmetingen niet in de evaluatie betrokken. Verder is geen rekening gehouden met de brandwerendheid van het verlaagde plafond. Door de brandwerendheid van het verlaagde systeemplafond zullen de vlammen en de warmte enige tijd worden tegengehouden alvorens deze zich via de ruimte boven het systeemplafond naar Leen Bakker kunnen verplaatsen.
Op basis van onvolledige informatie, onjuiste aannames m.b.t. de rookverspreiding en de branduitbreiding is C+B tot een foutief tijdstip gekomen waarop de brand zou zijn ontstaan. De brand is niet ontstaan om ongeveer 23:38 uur, zoals C+B stelt maar al voor 23:34 uur. Op dit tijdstip was de brand bij verzekerde al zodanig van omvang dat de warmte een storing veroorzaakte aan de brandmeldcentrale bij buurman Leen Bakker.
(…)
Beschouwing
Tijdlijn
Werkelijke
tijd
cameratijd
evenement
23:13:13
23:14:48
Persoon gaat vermoedelijk sportschool binnen
23:27:16
23:28:51
Personen komen uit de sportschool
23:34:00
23:35:35
Flitslicht Leen Bakker in werking
23:34
Brandmelding brandmeldsysteem Leen Bakker
23:44
Sabotagemelding inbraakalarmsysteem Leen Bakker
23:45
Europac belt centrale meldkamer brandweer Friesland
23:47:25
Melding centrale meldkamer aan brandweer [plaats 1]
23:57:33
Brandweer ter plaatse meldt rookontwikkeling Leen Bakker
Hieruit blijkt dat tussen het vertrek van de personen en het in werking treden van het alarmsysteem bij Leen Bakker een tijdverschil van 6 minuten en 44 seconden is. Deze tijd is te kort voor het ontwikkelen van een brand met technische oorzaak zeker met inachtneming van de brandwerendheid van het verlaagde systeemplafond die minimaal 15 minuten bedraagt.
(…)
5.CONCLUSIE
Alles overziend concluderen wij, dat de brand al een aanvang had genomen, voordat men om 23:28:51 uur het bedrijfspand verliet. Wij zien dan ook geen aanleiding om onze conclusie, dat sprake is van brandstichting als enig mogelijke oorzaak, aan te passen.(…)”
2.37.
NN heeft tot op heden uitkering onder de polis geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I voor recht verklaart dat NN onder de Polis gehouden is tot uitkering over te gaan voor de schade die de curator, althans IMC door de brand op 10 februari 2010 heeft geleden;
II NN primair veroordeelt om de schade die de curator, althans IMC ten gevolge van de brand op 10 februari 2010 geleden heeft, onder de polis te vergoeden op basis van voortzetting van de bedrijfsactiviteiten, te weten € 493.059, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
III NN subsidiair veroordeelt de schade die de curator, althans IMC ten gevolge van de brand op 10 februari 2010 geleden heeft, onder de polis te vergoeden op basis van beëindiging van de bedrijfsactiviteiten, te weten € 282.275, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV NN veroordeelt aan de curator € 5.160 te betalen ter zake van buitengerechtelijke kosten;
V NN veroordeelt in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
NN voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of NN uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst(en) dekking dient te verlenen voor de door IMC geleden schade ten gevolge van de brand van 10 februari 2010.
Niet-ontvankelijkheid curator
4.2.
In de conclusie van antwoord heeft NN zich onder meer verweerd met het standpunt dat de curator niet bevoegd is om zijn vordering in te stellen, omdat deze vordering is verpand aan [L] (namens [Club1] ) en [L] (namens [Club2] ) Tijdens de comparitie heeft de curator onder meer verklaard dat hij inmiddels toestemming heeft verkregen van de pandhouders voor het voeren van de procedure en dat NN daarover is ingelicht. NN heeft dat bevestigd en daarop verklaard dat uitgaande van de toestemming in de zin van artikel 3:246 BW de procedure hier door de curator gevoerd kan worden. Hieruit maakt de rechtbank op dat NN haar beroep op niet-ontvankelijkheid heeft laten varen.
Beroep op vervalbeding
4.3.
Vervolgens is aan de orde het betoog van NN dat de verzekering is geëindigd op 1 januari 2009 op grond van het vervalbeding als bedoeld in artikel 26 aanhef onder c van de verzekeringsvoorwaarden (polismantel P.Z.9). NN voert daartoe aan dat het verzekerd belang op 28 mei 2008 van [A] op IMC is overgegaan, doch dat zij van die overgang destijds niet op de hoogte is gesteld. NN is niet met de nieuwe belanghebbende IMC overeengekomen om de verzekeringsovereenkomst voort te zetten.
4.4.
Daartegenover stelt de curator zich op het standpunt dat NN in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op het vervalbeding. De curator voert hiertoe het volgende aan. De overgang van het verzekerd belang heeft materieel geen enkele wijziging gebracht in het verzekerde risico omdat [A] de premie heeft doorbetaald (i), de bedrijfsactiviteiten zijn geëxploiteerd vanuit dezelfde locatie (ii), [A] als directeur-grootaandeelhouder van IMC de feitelijke exploitant is gebleven (iii) en IMC een nieuw opgerichte vennootschap was die geen andere activiteiten verrichtte dan de sportschool, zodat IMC geen andere risico’s met zich bracht (iv). NN stelt zich volgens de curator ook niet op het standpunt dat zij IMC als verzekerde niet zou hebben geaccepteerd.
4.5.
NN heeft ter zitting betoogd dat zij geen stukken heeft gezien waaruit blijkt dat [A] directeur-grootaandeelhouder is en waaruit blijkt dat er geen andere bestuurders van IMC zijn. De rechtbank volgt NN op dit punt niet, nu de curator in de diverse door NN overgelegde faillissementsverslagen heeft vermeld dat [A] directeur-grootaandeelhouder van IMC is, hetgeen NN niet gemotiveerd heeft weersproken. NN heeft de overige onder 4.4 opgesomde feiten en omstandigheden evenmin gemotiveerd weersproken.
4.6.
Ter comparitie heeft NN desgevraagd bevestigd dat de ratio van het vervalbeding is dat zij het risico van de opvolgend belanghebbende moet kunnen inschatten. Dat risico is, met verwijzing naar hetgeen de curator heeft aangevoerd, niet gewijzigd. Met de curator houdt de rechtbank dan ook voor juist dat, indien de overgang van het belang zou zijn gemeld, NN de verzekering met de nieuwe belanghebbende IMC zou hebben gecontinueerd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat een beroep op het vervalbeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt.
Beroep op brandstichting/onware verklaringen
4.7.
Ter afwijzing van dekking beroept NN zich onder meer op de uitsluitingsgronden brandstichting door of met medeweten van [A] (artikel 7:952 BW) en het door hem afleggen van onware verklaringen over de toedracht van en omstandigheden rondom de brand (artikel 7:941 lid 5 BW en artikel 7 sub h van P.Z.9 zoals weergegeven onder 2.8).
4.8.
De curator stelt zich primair op het standpunt dat het NN niet vrijstond om in aanvulling van haar brief van 4 juli 2012, waarin NN dekking heeft geweigerd op grond van het hiervoor bedoelde vervalbeding, nog nadere afwijzingsgronden in te roepen. De curator voert daartoe aan dat NN zeer lang de tijd heeft genomen om een standpunt in te nemen, dat alle informatie op 4 juli 2012 voor NN beschikbaar was en dat zij in deze brief geen voorbehoud heeft gemaakt op grond waarvan de curator ermee rekening heeft behoren te houden dat er nog nadere afwijzingsgronden zouden volgen. In dit verband wijst de curator op het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 1989 (ECLI:NL:HR:1989:AB8306), waarin onder meer het volgende is overwogen (zie r.o. 3.5.2):
“De aard van de verzekeringsovereenkomst brengt in beginsel mee dat de verzekeraar een verzoek om dekking niet dan na behoorlijk onderzoek dient af te wijzen en dat hij de afwijzing duidelijk behoort te motiveren. Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat wanneer de verzekeraar zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, hij daarop niet kan terugkomen door haar nadien, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren. Of zulk terugkomen op de aanvankelijk opgegeven afwijzingsgrond niet meer vrijstaat, zal afhangen van de verdere bijzonderheden van het geval. Daarbij zal onder meer van belang zijn de mate van precisie van de aanvankelijk aangevoerde grond, de mate van stelligheid waarmede deze is verwoord, alsmede of het gaat om een verzoek van de verzekerde een standpunt te willen innemen in verband met door hem te maken kosten dan wel om een verzoek om dekking van reeds geleden schade: deze en dergelijke factoren zijn mede bepalend voor de mate waarin de verzekerde erop mag vertrouwen dat de verzekeraar de opgegeven afwijzingsgrond beslissend acht en dat is weer van belang voor het antwoord op de vraag of de goede trouw eraan in de weg staat dat de verzekeraar later, wanneer de opgegeven grond onjuist is gebleken, zijn afwijzing handhaaft op een nieuwe grond. Onder omstandigheden kan een verzekeraar derhalve gehouden zijn tot het vergoeden van kosten welke niet onder de dekking van de polis vallen, omdat hij het door hem bij de verzekerde door de formulering van zijn afwijzing gewekte vertrouwen niet mag beschamen.”
4.9.
In het onderhavige geval gaat het, anders dan in het arrest, strikt genomen niet om het terugkomen op een grond tot afwijzing van de dekking, maar om het aanvullen van die afwijzingsgrond. Niettemin is ook in de onderhavige zaak aan de orde of de verzekerde (lees: de curator) erop heeft mogen vertrouwen dat de door de verzekeraar in de brief van 4 juli 2012 genoemde afwijzingsgrond voor de verzekeraar beslissend was en de goede trouw aan aanvulling van bedoelde afwijzingsgrond in de weg staat.
4.10.
In de brief van 4 juli 2012 heeft NN zich uitsluitend beroepen op het hierboven besproken vervalbeding. In het slot van deze brief heeft NN echter “alle rechten en weren” voorbehouden. Dit is in het bijzonder van belang, aangezien het bij IMC/ [A] van meet af aan bekend was dat NN zich mogelijk zou gaan beroepen op brandstichting. Op dit punt heeft [H] namens NN in zijn e-mailbericht van 12 oktober 2010 (zie 2.24) onder meer meegedeeld dat NN alvorens een dekkingsstandpunt in te nemen, in ieder geval over het proces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek wilde beschikken, dat zij tevens de uitkomst van de strafzaak wilde afwachten en voorts dat het eigen onderzoek van NN diende te zijn afgerond. Bovendien heeft mr. Backx namens IMC in november 2011 aan NN bericht: “
Vooralsnog ga ik er vanuit gelet op de uitlatingen van uw zijde dat de afwijzingsgrond - kort - brandstichting door cliënte (althans de heer [A] ) is
.Toen de strafzaak op 25 juli 2012, enkele weken nadat de brief van 4 juli 2012 was verzonden, werd geseponeerd, stond het NN naar het oordeel van de rechtbank, gelet op genoemde omstandigheden, vrij zich jegens IMC op brandstichting en, in het verlengde daarvan, op onware verklaringen over de toedracht van de brand te beroepen, zoals zij dat heeft gedaan in haar brief van 18 september 2012.
Brandstichting?
4.11.
Volgens artikel 7:952 BW vergoedt de verzekeraar geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. Deze regeling omvat alle drie te onderscheiden vormen van opzet, te weten opzet als oogmerk, opzet als zekerheidsbewustzijn en voorwaardelijk opzet. Voorts ziet de regeling zowel op bewuste als onbewuste roekeloosheid. NN stelt dat de brand door brandstichting door of met medeweten van [A] is veroorzaakt. Hieruit volgt dat NN uitgaat van de meest verregaande vorm van opzet, opzet als oogmerk, zodat beoordeeld moet worden of daarvan in dit geval sprake is.
4.12.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het in beginsel aan de verzekeraar om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting daarvan, te bewijzen die meebrengen dat de schade met opzet of door roekeloosheid is veroorzaakt. Daarmee rust het risico dat onbewezen blijft dat verzekerde negatief betrokken was bij de brand in beginsel ook op de verzekeraar (vgl. HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9428).
4.13.
Met betrekking tot de toedracht van de brand zijn er diverse rapportages overgelegd van de wederzijds ingeschakelde deskundigen. Daarnaast behoort tot de gedingstukken het dossier van het strafrechtelijk onderzoek inzake [A] , waartoe onder meer behoren de rapporten van de NRE en het rapport van B+C. Het rapport van Efectis legt naar het oordeel van de rechtbank het minste gewicht in de schaal, nu Efectis bij haar onderzoek, anders dan met name C+B en EMN, maar in beperkte mate informatie uit het strafrechtelijk onderzoek heeft betrokken.
4.14.
De rechtbank gaat ervan uit dat de brand is ontstaan in de grote open ruimte van de sportschool, ter plaatse van het verhoogde gedeelte van de vloer, waar zich een aantal stepapparaten bevonden en waarboven enkele beeldbuis tv’s hingen. Dit blijkt zowel uit het strafrechtelijk onderzoek als de onderzoeken die in opdracht van partijen zijn verricht.
4.15.
In het pand was een brandwerend systeemplafond aanwezig. Tussen het pand en het pand van Leen Bakker bevond zich een gemetselde stenen muur. De curator heeft niet bestreden dat, zoals in de rapporten van CED en EMN is vermeld, er een ruime opening tussen het pand van de sportschool en dat van Leen Bakker was via de ruimte boven de luifel aan de voorzijde van het gebouw.
4.16.
Uit geen van de rapportages blijkt van een duidelijke technische oorzaak van de brand. Er zijn geen sporen gevonden van brandversnellende middelen en evenmin zijn er sporen van inbraak aangetroffen.
4.17.
Uit de rapporten van de NRE en het EMN-rapport, welke rapporten op essentiële punten niet zijn bestreden alsmede uit hetgeen [A] tijdens de comparitie heeft verklaard, een en ander in onderlinge samenhang beschouwd, maakt de rechtbank voorts het volgende op.
4.18.
[A] was in de late avond van 10 februari 2010, op welke avond de brand is ontstaan, na sluitingstijd alleen in het pand. Nadat hij het pand (23:11 uur cameratijd) had verlaten, kwam er om 23:14 uur (cameratijd) een witte bestelbus aanrijden met daarin drie personen. Deze personen zijn met [A] enige tijd in het pand geweest, waarbij een aantal goederen uit de bestelbus naar binnen zijn gebracht. Om 23:28:51 uur (cameratijd) hebben de drie personen alsmede [A] het pand weer verlaten. Vervolgens is [A] als eerste in zijn auto weggereden gevolgd door de bestelbus met de drie personen, waarvan de identiteit onbekend is gebleven.
4.19.
Sporen van inbraak zijn niet aangetroffen en IMC heeft zich ook niet op het standpunt gesteld dat er door derden is ingebroken en brand is gesticht, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat er buiten genoemde aanwezigen geen derden in het pand zijn geweest nadat [A] het pand verlaten heeft.
4.20.
Bij Leen Bakker was, anders dan in het pand van de sportschool, een inbraakalarmsysteem en afzonderlijk daarvan een brandalarmsysteem aanwezig. Het inbraakalarmsysteem werkte met PIR-melders en het brandalarmsysteem met rookmelders, welke zich bevonden onder het systeemplafond van Leen Bakker. Om 23:35:35 uur (cameratijd) is een flitslicht bij Leen Bakker aangesprongen. De Particuliere Alarmcentrale Europac (hierna: PAC) heeft om 23:34 uur een “technische storing” van de brandmeldinstallatie bij Leen Bakker geregistreerd, waardoor het flitslicht bij Leen Bakker moet zijn gaan branden. Daarom dient de cameratijd, zoals in het EMN-rapport is vermeld, met circa 1 minuut en 35 seconden te worden vervroegd.
4.21.
Uit het onder 2.20 bedoelde rapport van de NRE blijkt dat de melding van 23:34 uur bij de PAC dient te worden aangemerkt als een echte brandmelding, hetgeen betekent dat om 23:34 uur de brand bij de sportschool al zodanig was ontwikkeld, dat de rook daarvan bij Leen Bakker door een brandmelder is gedetecteerd. Die detectie was, zo blijkt uit het EMN-rapport, mogelijk omdat de rook van de brand zich heeft verspreid door de openingen in het systeemplafond van de sportschool naar (in ieder geval) de opening aan de voorzijde van het pand bij de luifel en vervolgens via gaten in het systeemplafond naar de rookmelder(s) bij Leen Bakker.
4.22.
Zoals het EMN-rapport vermeldt, heeft om 23:44 uur het inbraakalarmsysteem van Leen Bakker sabotagemeldingen geregistreerd op meerdere zones in het pand van Leen Bakker (showroom R, personeelsentree en entree) ten gevolge van de zich verder ontwikkelende brand bij de sportschool. Om 23:45 uur heeft de PAC de centrale meldkamer van de brandweer Friesland gebeld, waarna de brandweer is uitgerukt.
4.23.
In het rapport van C+B heeft [K] onder meer aangenomen, dat de brand om 23:38 uur, na het vertrek van [A] , moet zijn ontstaan op basis van enerzijds de raming van [K] dat de omvang en de plaats van brand om 23:58 uur door de brandweer is vastgesteld en anderzijds een “gecorrigeerde standaard ontwikkelingstijd” van de brand van 20 minuten. Deze bevinding heeft EMN overtuigend weerlegd, in die zin dat aangezien er al om 23:34 uur sprake was van een brandmelding, de brand op een zodanig tijdstip moet zijn ontstaan dat, indien er een technische oorzaak van de brand was, [A] de brand voor het verlaten van het pand moet hebben opgemerkt. Op dit punt heeft [A] ter zitting verklaard dat hij geen, ook geen beginnende, brand heeft waargenomen.
4.24.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat het korte tijdsverloop tussen het moment dat [A] en de drie andere personen het pand hebben verlaten (cameratijd: 23:28:51 uur en werkelijke tijd: 23:27:16 uur) en het moment van de eerste brandmelding (23:34 uur) duidt op een zich snel ontwikkelende brand hetgeen, zoals EMN onbestreden heeft geconcludeerd, in het geheel niet past bij een zich normaal ontwikkelende brand ten gevolge van een technische oorzaak.
4.25.
EMN heeft in reactie op het rapport van Efectis onder meer erop gewezen dat volgens het Boek Brandonderzoek, waarvan [D] (van Efectis) de auteur is, de sporen van brandversnellers ook ten gevolge van de brand volledig teniet kunnen gaan, hetgeen de NRE (zie 2.14) eveneens heeft onderkend. Gelet op dit een en ander leidt de enkele omstandigheid dat er in dit geval geen sporen van brandversnellers zijn aangetroffen de rechtbank niet tot de conclusie dat die middelen niet zijn toegepast.
4.26.
Ten slotte hecht de rechtbank belang aan de verklaringen van [B] (zie 2.12 en 2.27) en [C] (zie 2.19) in samenhang met de door [B] aan de politie getoonde sms-berichten. Deze verklaringen zijn tot stand gekomen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, waarbij de getuigen, in het bijzonder [B] , kort na de brand zeer uitgebreid en gedetailleerd hebben verklaard over voor IMC ( [A] ) zeer belastende feiten en omstandigheden. Beide verklaring hebben als strekking dat [A] “een hand in de brand” heeft gehad. Tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van [B] en [C] zijn niet dermate relevant dat de rechtbank deze verklaringen, als door IMC bepleit, buiten beschouwing laat. Evenmin ziet de rechtbank daartoe aanleiding op grond van de door IMC aangevoerde omstandigheid [B] en [C] ten tijde van het afleggen van hun verklaringen niet (meer) op goede voet met [A] zouden staan.
4.27.
Het feit dat het Openbaar Ministerie heeft beslist de strafzaak tegen [A] te seponeren, legt onvoldoende gewicht in de schaal ten gunste van de curator. In dit verband is van belang dat NN onbestreden heeft aangevoerd dat tot het sepot is besloten omdat de verschillende technische onderzoekers niet eensluidend hebben geconcludeerd over de brandoorzaak. Dat gegeven op zich staat aan civielrechtelijke bewijslevering niet in de weg. Aan bewijslevering in het strafrecht worden andere, hogere eisen gesteld.
4.28.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die NN ten grondslag heeft gelegd aan haar stelling dat sprake is van opzet als nader geduid in ro. 4.11, door de curator onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, zodat die feiten en omstandigheden komen vast te staan. De vaststaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, rechtvaardigen voorts de conclusie dat er van bedoeld opzet sprake is. De vordering van de curator zal daarom worden afgewezen. De overige verweren van NN behoeven, als gevolg daarvan, geen bespreking.
4.29.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering moet worden afgewezen.
4.30.
Bij deze uitkomst past dat de curator wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van NN op € 9.024, te weten
€ 3.864 aan griffierecht en € 5.160 aan salaris advocaat (2 punten à € 2.580 volgens tarief VII). Hierover wordt de wettelijke rente toegewezen zoals door NN is verzocht. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de curator in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van NN begroot op € 9.024,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, indien de curator deze kosten niet voordien heeft voldaan;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.