In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013. De eiser, die in 2011 is afgestudeerd en in het bezit is van een vliegbrevet, had in zijn aangifte een bedrag van € 2.133 aan studiekosten en andere scholingsuitgaven geclaimd. De Belastingdienst heeft deze kosten niet erkend en de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in zijn bezwaar tegen de aanslag niet in het gelijk is gesteld door de Belastingdienst, die de kosten voor studiekosten niet heeft goedgekeurd. De rechtbank heeft het geschil beoordeeld aan de hand van artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat bepaalt welke uitgaven als scholingsuitgaven kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door eiser gemaakte kosten voor vlieginstructies en theorielessen in beginsel onder de reikwijdte van dit artikel vallen, maar dat de kosten voor de medische keuring niet als scholingsuitgaven kunnen worden aangemerkt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de kosten voor de vlieginstructies en theorielessen als scholingsuitgaven moeten worden erkend, en heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de 6.2a-beschikking en het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek gewijzigd. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiser.