Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. Op 20 juli 2015 is de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn in werking getreden. Nu de aanvraag dateert van voor 20 juli 2015 is het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vw 2000 van toepassing. Echter, omdat de sluiting van het onderzoek heeft plaatsgevonden na 19 juli 2015 omvat de toetsing van de rechtbank al wel het in artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000 bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte van internationale bescherming.
2. Eiser, die zijn aanvraag heeft ingediend toen hij 14 jaar oud was, heeft gesteld dat hij tot aan zijn vertrek zijn hele leven in Soedan heeft gewoond. Eiser stelt bij terugkeer naar Eritrea te vrezen voor de militaire dienstplicht. Verweerder heeft als relevante elementen onderscheiden de Eritrese nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser.
3. Verweerder stelt zich in de kern op het standpunt dat eiser de gestelde Eritrese nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en daarom voor toetsing van de door hem naar voren gebrachte asielmotieven geen plaats is. Verweerder heeft zijn standpunt als volgt gemotiveerd. Eiser stelt dat hij de Eritrese nationaliteit heeft, omdat zijn vader de Eritrese nationaliteit heeft. Eiser heeft in het eerste gehoor echter gesteld dat hij niet weet welke nationaliteit zijn vader heeft. Pas bij aanvang van het nader gehoor heeft eiser verklaard dat zijn vader uit Eritrea komt. Voorts werpt verweerder aan eiser tegen dat een medewerker van het Bureau Documenten bij verklaring van onderzoek van 21 september 2015 heeft geconcludeerd dat de door eiser overgelegde Soedanese doopakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet op de doopdatum door de in het document vermelde kerk is opgemaakt en afgegeven. Nadat eiser met dit onderzoeksresultaat is geconfronteerd, heeft hij (tijdens het aanvullend gehoor) verklaard dat zijn ouders de originele doopakte niet konden vinden en naar de kerk zijn gegaan om een duplicaat op te vragen. Eiser heeft de doopakte echter als origineel document aangeboden. Voorts heeft eiser wisselend verklaard over de nationaliteit van zijn grootouders. Voorts spreekt eiser beter Arabisch dan Tigrinya, terwijl hij stelt tot de Tigrinya bevolkingsgroep te behoren. De combinatie Arabisch en Tigrinya wordt ook gesproken in Soedan, Ethiopië en Djibouti. Verweerder leidt dit af uit het EASO Country of Oirigin Information Report, Eritrea Country Focus, mei 2015 (EASO-rapport). Eiser heeft wisselend verklaard over de oorzaak van zijn gebrekkige beheersing van het Tigrinya. Bovendien heeft eiser erg summier verklaard over de algemene situatie in Eritrea. Ten slotte kan uit de overgelegde kopie van de identiteitskaart van de, naar gesteld, vader van eiser geen familieband met eiser worden afgeleid. Op de kopie van die identiteitskaart is vermeld dat deze persoon is geboren in [plaats] , terwijl eiser steevast heeft verklaard dat zijn vader is geboren in [plaats] . Verweerder heeft eisers aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen.
4. Eiser voert - kort weergegeven - aan dat hij zijn nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt, althans dat verweerder aan hem het voordeel van de twijfel had moeten geven. Eiser stelt dat hij voldoet aan de daarvoor in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 gestelde voorwaarden.
5. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser in het eerste gehoor niet wist wat de nationaliteit van zijn vader was en pas in het nader gehoor heeft verklaard dat zijn vader uit Eritrea komt. Eiser heeft in het eerste gehoor verklaard dat zijn vader ‘Tigriaans is’. Uit dit gehoor leidt de rechtbank af dat eiser Tigriaans als synoniem voor Eritreeër gebruikt. Gelet op zijn jonge leeftijd, heeft verweerder aan eiser niet mogen tegenwerpen dat hij niet vanaf het eerste gehoor consequent de nationaliteit van zijn vader heeft omschreven als Eritrees.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat, daargelaten de vraag wat de identificerende waarde is van een doopakte, verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij de doopakte als origineel document heeft aangeboden en dat uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten volgt dat het document met bijna absolute zekerheid vals of vervalst is of frauduleus is verkregen. Eiser heeft immers in zijn beroepsgronden terecht gewezen op de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor van 13 augustus 2015 (de correcties en aanvullingen), waarin is verklaard dat eiser contact heeft gehad met zijn ouders, dat zij hem vertelden dat de oude doopakte kwijt is en dat zij een nieuwe gaan aanvragen en die gaan opsturen. Anders dan verweerder stelt, heeft eiser aldus niet gepretendeerd een originele doopakte te gaan overleggen, zodat dit geen afbreuk kan doen aan de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over de nationaliteit van zijn moeder en grootouders. De rechtbank stelt vast dat verweerder op pagina 3, laatste alinea, van het voornemen verklaringen van eiser als wisselend beschouwt, die dat strikt genomen niet zijn, omdat de antwoorden afwisselend gaan over het geboorteland, nationaliteit, etniciteit en herkomst. Voor zover eiser het antwoord op vragen in dit verband schuldig moest blijven, heeft verweerder dit, gelet op zijn jonge leeftijd, niet aan eiser mogen tegenwerpen. De rechtbank wijst hierbij ook op paragraaf 3.2.2 van Werkinstructie 2014/10 over de inhoudelijke beoordeling van een asielaanvraag waarbij de leeftijd van de vreemdeling als ‘verschonende omstandigheid’ is genoemd bij de geloofwaardigheidsbeoordeling.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij het Arabisch beter beheerst dan het Tigrinya. Eiser heeft in beroep de broninformatie van het EASO-rapport overgelegd, te weten informatie uit Ethnologue, waaruit, volgt dat Tigrinya geen taal is die wordt gesproken in Soedan. De conclusie in het EASO-rapport, dat Tigrinya wordt gesproken in Soedan, lijkt dus niet te kloppen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over de oorzaak van zijn gebrekkige beheersing van het Tigrinya. Eiser heeft, afwisselend, verklaard dat zijn ouders Tigrinya tegen hem spreken en dat hij soms Arabische woorden gebruikt; dat zijn ouders Arabisch met hem spreken en dat zijn vader Tigrinya met hem spreekt, maar eiser zelf in het Arabisch spreekt. Anders dan verweerder lijkt te veronderstellen, komt het de rechtbank niet onwaarschijnlijk voor dat in een meertalig gezin de ene persoon in de ene taal spreekt, en de andere persoon in de andere taal antwoordt en dat zij een andere keer elkaar in dezelfde taal zullen aanspreken. De antwoorden van eiser zijn in dat licht niet als tegenstrijdig te kwalificeren.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij summier heeft verklaard voor wat betreft de algemene situatie in Eritrea. Het onbekend zijn met de term tewahedo, die betrekking heeft op de orthodoxe kerk, betekent niet dat eiser algemene kennis over Eritrea ontbeert. Verder heeft eiser terecht gesteld dat zijn antwoord dat Eritrea “ergens in de 2000 jaren” onafhankelijk is geworden van Ethiopië, niet zo fout is als verweerder meent, omdat uit openbare informatie volgt dat een nieuwe grensoorlog tussen Eritrea en Ethiopië op 12 december 2000 is beëindigd. Bovendien heeft eiser terecht gesteld dat, voor zover het antwoord onjuist is, verweerder dit, gelet op de jonge leeftijd van eiser en gelet op zijn stelling dat hij nooit in Eritrea is geweest, niet aan hem heeft mogen tegenwerpen. Bovendien heeft verweerder deze vraag gesteld in het kader van vragen naar de herkomst van de ouders en grootouders van eiser en zijn aan eiser geen nadere kennisvragen over Eritrea gesteld.
10. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder niet heeft mogen tegenwerpen dat op de identiteitskaart van de vader van eiser een andere geboorteplaats is vermeld dan de geboorteplaats die eiser steevast heeft genoemd. Eiser heeft hiervoor immers, ook weer gelet op zijn leeftijd, een afdoende verklaring gegeven, te weten dat hij de geboorteplaats van zijn vader slechts had van horen zeggen, en hij niet beter kon weten.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser de gestelde Eritrese nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt.
12. Ook de beroepsgrond van eiser dat verweerder de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen slaagt. De aanvraag van eiser dateert van voor 20 juli 2015. Gelet op het overgangsrecht van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) heeft dit tot gevolg dat verweerder in het bestreden besluithet oude recht had moeten toepassen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:510). Verweerder heeft evenwel het nieuwe recht toegepast door de aanvraag van eiser af te wijzen als kennelijk ongegrond. In zoverre is het bestreden besluit in strijd met artikel 52 van de herziene Procedurerichtlijn. 13. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
14. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
15. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1).