ECLI:NL:RBDHA:2016:5828
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van homologatie van een akkoord in faillissement wegens aanmerkelijk verschil tussen aangeboden bedrag en boedelwaarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2016 uitspraak gedaan in het faillissement van twee schuldenaren. De rechtbank weigerde de homologatie van een akkoord dat door de schuldenaren aan hun schuldeisers was aangeboden. De schuldenaren hadden een akkoord aangeboden dat inhield dat zij 10% van de preferente schuldvorderingen, 20% van de concurrente schuldvorderingen tot € 250,- en 5% van de concurrente schuldvorderingen boven de € 250,- zouden betalen. Echter, de rechtbank constateerde dat er een aanmerkelijk verschil was tussen het aangeboden bedrag en de werkelijke waarde van de boedel. De rechter-commissaris had vastgesteld dat de boedel ettelijke duizenden euro's meer omvatte dan het bedrag dat door de schuldenaren was aangeboden. Dit verschil werd geschat op ongeveer € 34.000,-, wat de rechtbank als een imperatieve weigeringsgrond aanmerkte volgens artikel 153 lid 2 van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat de schuldeisers door het niet-nakomen van de afdrachtverplichting door de schuldenaren aanzienlijk benadeeld waren. De rechtbank concludeerde dat het homologeren van het akkoord zou neerkomen op goedkeuring van het niet-afdragen aan de boedel, wat in strijd zou zijn met de wet. De rechtbank besloot daarom de homologatie van het akkoord te weigeren.