ECLI:NL:RBDHA:2016:679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
09-820125-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor gewelddadige overval op casino in Scheveningen

Op 27 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die op 19 december 2014 samen met een medeverdachte een gewelddadige overval heeft gepleegd op het Hommerson Casino Palace in Scheveningen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Tijdens de overval drongen de mannen het casino binnen met bedekte gezichten. Eén van hen sprong over de balie en bedreigde de baliemedewerker met een wapen, terwijl de ander de kluis leegdiefde. De daders hebben in totaal meer dan 7.700 euro aan geld buitgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte vooraf afspraken hebben gemaakt over de rolverdeling tijdens de overval. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de overval op de slachtoffers en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie gevolgd, waarbij de verdachte geen voorwaardelijk strafdeel kreeg opgelegd, gezien zijn gebrek aan motivatie voor behandeling en hulpverlening. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die de schade als gevolg van de overval heeft geleden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/820125-14
Datum uitspraak: 27 januari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting PI Middelburg – locatie Torentijd.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 maart 2015, 16 juni 2015 (beide pro forma), 9 september 2015 (deels inhoudelijk), 2 december 2015 (pro forma) en 13 januari 2016 (vervolg inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld ten bedrage van 7.731,10
euro, in elk geval enig geldbedrag/goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [betrokkene 2]
en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( onverhoeds) over een balie/desk heen springen/duiken in de richting van [betrokkene 2]
en/of
- slaan/stompen (op/tegen het gezicht) van [betrokkene 2] en/of
- het tonen en/of richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp aan/op die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] , en/of
- het (daarbij) toevoegen van de woorden "rustig, rustig" aan die [betrokkene 2] ;
2.
hij op of omstreeks 19 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een ander, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten
een CO2-pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een
pistool van het merk Colt, model 1911A1) voorhanden heeft gehad.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen ‘preliminair verweer bij exceptie’ – betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, vanwege een evidente schending van de beginselen van een goede procesorde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake is geweest van beïnvloeding van de getuige à décharge [deskundige 1] door middel van correspondentie met de officier van justitie. Aan het Zwolsman-criterium is voldaan, nu het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak door de officier van justitie is tekort gedaan, aldus de raadsman.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 9 september 2015 op het standpunt gesteld dat hij – juist in het belang van de verdediging – voorafgaand aan de zitting getuige-deskundige [deskundige 1] op de hoogte heeft gesteld van het verzoek om ter terechtzitting te worden gehoord en dat hij om die reden heeft geïnformeerd naar haar beschikbaarheid. Nu hij hiermee geenszins de bedoeling heeft gehad om [deskundige 1] inhoudelijk op andere gedachten te brengen, moet het verweer van de raadsman worden verworpen, aldus de officier van justitie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 9 september 2015 het verweer van de raadsman op grond van het bepaalde in artikel 283, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering ontijdig bevonden en daartoe overwogen dat, zonder onderzoek van de zaak zelf, over het verweer niet inhoudelijk kan worden beslist. De rechtbank heeft voorts overwogen dat zij eerst nadat [deskundige 1] ter terechtzitting is gehoord, kan beoordelen of van beïnvloeding sprake is geweest en zo ja, of dit gevolgen moet hebben voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
[deskundige 1] is ter terechtzitting van 9 september 2015 als deskundige gehoord en heeft over haar contact met de officier van justitie voorafgaand aan de zitting als volgt verklaard:
Ik heb twee weken geleden een oproep gehad om ter terechtzitting van vandaag te verschijnen. Met de officier van justitie heb ik eenmaal telefonisch contact gehad over het feit dat ik vandaag opgeroepen zou worden. U vraagt mij of er is gesproken over mijn beschikbaarheid op die datum. Nee, ik had daar nog geen zicht op. Mij is die datum alleen medegedeeld. Wij hebben gesproken over het wegingskader voor toepassing van het adolescentenstrafrecht en mijn motivatie, welke ik later heb toegestuurd. De officier van justitie heeft mij daar geen vragen over gesteld en hij heeft niets gezegd over de wensen en de verzoeken van de verdediging dienaangaande. De officier van justitie heeft mij wel een e-mailbericht gestuurd met daarbij de correspondentie met de raadsman. Ik heb niet met de officier van justitie gesproken over dit e-mailbericht.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van bovengenoemde verklaring van [deskundige 1] niet blijkt van enige beïnvloeding door de officier van justitie waardoor de verdachte in zijn belang zou zijn geschaad en van een eerlijk proces geen sprake meer kan zijn. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De verdenking komt er op neer dat de verdachte zich op 19 december 2014 samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan een overval op [betrokkene 1] in [plaats] . De verdachte zou daarbij baliemedewerker [betrokkene 2] en de overige bezoekers van het casino hebben bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, terwijl zijn mededader geld uit een kluis zou hebben weggenomen nadat hij [betrokkene 2] in het gezicht had geslagen (feit 1).
De verdachte wordt er voorts van verdacht dat hij op dezelfde datum samen met zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad (feit 2).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – onder meer onder verwijzing naar de aanhouding van de verdachte, de bevindingen aangaande de op het [locatie 1] aangetroffen kledingstukken en het wapen, alsmede de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: medeverdachte of [medeverdachte] ) – gevorderd beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de eerste twee gedachtestreepjes onder feit 1 niet door de verdachte kunnen zijn begaan, maar zijn begaan door de medeverdachte en derhalve niet kunnen worden bewezenverklaard. Ook de vraag of kan worden bewezen dat de verdachte de persoon met het vuurwapen is geweest, moet ontkennend worden beantwoord: het door de getuigen opgegeven signalement van de verdachte komt niet overeen met zijn uiterlijk en de omschrijving van de fiets klopt evenmin.
Volgens de raadsman heeft de verdachte daarnaast een plausibel alternatief scenario opgeworpen voor het aantreffen van zijn kledingstukken op het [locatie 1]
Voorts is er volgens de verdediging sprake geweest van een onrechtmatige aanhouding, nu er noch op het moment van de staandehouding, noch op het moment van de aanhouding van de verdachte sprake was van een situatie waarin uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeide ten aanzien van de verdachte. Vanwege dit onherstelbare vormverzuim dient volgens de raadsman al het bewijs dat is verkregen met betrekking tot de aanhouding van de verdachte te worden uitgesloten.
De raadsman heeft ten slotte betoogd dat de belastende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de verdediging de betrouwbaarheid van deze verklaring niet heeft kunnen vaststellen nu [medeverdachte] zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
4.4.1
Feit 1
4.4.1.1 Inleiding
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzittingen vast dat er op 19 december 2014 een overval op [betrokkene 1] in [plaats] heeft plaatsgevonden. Hierbij zijn twee mannen met gezichtsbedekking het casino binnengegaan. Vervolgens is één van de mannen over de balie gesprongen, heeft een slaande beweging gemaakt richting de baliemedewerker en vervolgens een tas gevuld met geld uit de kluis. De andere man hield ondertussen de baliemedewerker en de overige bezoekers van het casino met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp onder schot. Vervolgens zijn beide daders het casino uit gevlucht, waarna één van hen in de buurt van het casino is aangehouden en de ander op de fiets is weggevlucht.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij degene is geweest die over de balie heen is gesprongen en het geld in de tas heeft gestopt. Nu de verdachte iedere betrokkenheid bij de overval heeft ontkend, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of hij degene is geweest die de baliemedewerker en de overige aanwezigen in het casino onder schot heeft gehouden. Bij de beantwoording van deze vraag betrekt de rechtbank de navolgende verklaringen en bevindingen.
4.4.1.2 Verklaringen en bevindingen in het dossier
Aangever [betrokkene 2]
– medewerker van [betrokkene 1] – heeft verklaard dat er zich achter de balie een kluis bevindt met geld, muntgeld en briefgeld. Als de kassa bemand is zit de sleutel van de kluis altijd in het sleutelgat van de kluis zodat het personeel er makkelijk bij kan. Op 19 december 2014 tussen 14.15 uur en 14.30 uur had [betrokkene 2] dienst achter de kassabalie. Hij zag plotseling twee personen binnenkomen – die beiden hun gezicht hadden bedekt met een sjaal of doek en een muts droegen – en in een directe lijn op hem afkwamen. Eén jongen droeg een rode sjaal voor zijn gezicht (dader 1). De andere jongen had een zwarte sjaal/doek voor zijn gezicht (dader 2). [betrokkene 2] heeft verklaard dat dader 1 ineens over de balie sprong en hem in de rechterzijde van zijn gezicht sloeg. Door de klap kwam [betrokkene 2] op de grond terecht en vanuit die positie zag hij dat dader 1 de kluis opendeed en geld in een tas begon te stoppen. Toen [betrokkene 2] omhoog keek zag hij dat dader 2 vanaf de andere kant van de balie met een pistool op hem gericht stond. [betrokkene 2] hoorde dader 2 zeggen; “Rustig, rustig.” [betrokkene 2] dacht op dat moment alleen maar: “als hij maar niet schiet” en heeft vervolgens door zijn portofoon om politie-assistentie geroepen (‘code 700’). [betrokkene 2] zag dat dader 1 weer terug sprong over de balie terwijl dader 2 nog steeds het pistool op hem gericht had. [betrokkene 2] is vervolgens blijven liggen waarna de daders wegliepen. Tijdens het verlaten van de kassa zag [betrokkene 2] twee handvaten liggen van – naar hij vermoedde – de tas van de daders. [betrokkene 2] heeft het wapen omschreven als een zwart pistool met een magazijn (geen revolver), lijkend op het dienstwapen van de politie (Walther P99).
Op het moment van de overval lag er volgens [betrokkene 2] – zoals bijna altijd – een bedrag van € 10.000,- euro in de kluis. In ronde blauwe geldbakken lag papiergeld met daarop ‘ [betrokkene 1] ’. Ook lagen er rechthoekige zakken van 20x40 cm met muntgeld. [betrokkene 2] heeft dader 1 omschreven als de man met de rood/witte sjaal, die een zwarte muts droeg en dader 2 als de man met de zwarte sjaal/doek, de donkerkleurige muts, een donkere huiskleur en – op basis van de manier waarop hij “rustig, rustig” zei – een mogelijk Antilliaans accent. [2]
Aangever [betrokkene 3]
– werkzaam als floormanager bij [betrokkene 1] – zag op 19 december 2014 vanaf een afstand van ongeveer 25 meter dat een overvaller een zwart vuurwapen richtte op de kassa (dader 1). Na enige tijd richtte de overvaller zijn pistool op [betrokkene 3] en zwaaide daarmee in diens richting. [betrokkene 3] kreeg toen de indruk dat hij afstand moest houden. Vervolgens zag [betrokkene 3] een tweede overvaller (dader 2) uit de kassaruimte springen met in zijn hand een bruine sporttas van ongeveer 40 cm groot, waarvan de hengsels afbraken waardoor de tas op de grond viel. Beide daders grepen vervolgens naar de tas, waarna zij – dader 2 met de tas – wegrenden. [betrokkene 3] is hierna op gepaste afstand achter de daders aangerend. Zijn collega [betrokkene 5] rende achter dader 1 aan die op een fiets reed en de tas bij zich had. [betrokkene 3] heeft dader 1 – die een vuurwapen in zijn rechterhand hield – als volgt omschreven: slank postuur, ongeveer 1.85 meter lang, donkerkleurige jas met capuchon, doek voor zijn gezicht en donkere leren handschoenen. [betrokkene 3] heeft op de camerabeelden gezien dat dader 2 met heel veel agressie en geweld collega [betrokkene 2] een vuistslag gaf op zijn gezicht. Voorts richtte dader 1 zijn pistool op [betrokkene 2] die op dat moment op de grond lag, terwijl dader 2 de kluis – met daarin muntgeld in zakken en papiergeld in geldbakjes ter waarde van in totaal ongeveer € 10.000,- – aan het leeghalen was. [betrokkene 3] heeft het geld na de overval geteld en volgens hem hebben de daders € 7.700,- euro weggenomen. [3]
Aangeefster [betrokkene 4]
– bezoekster van het casino – speelde op het moment van de overval op een gokkast op ongeveer 5 meter afstand van de counter. Zij hoorde plotseling een hoop lawaai en zag een man met een revolver een medewerker van de [betrokkene 1] bedreigen, die zich achter de counter bevond. Toen [betrokkene 4] zei: ”Oh, een overval!”, werd dit opgemerkt door de overvaller, waarna hij – zo denkt [betrokkene 4] – als waarschuwing met het wapen haar kant op wees. [betrokkene 4] zag dat een tweede man over de balie sprong. De in het zwart geklede mannen met een bivakmuts op, lieten de soort weekendtas die zij bij zich hadden vallen, waarna zij deze weer opraapten en wegrenden. [betrokkene 4] heeft ten slotte verklaard dat zij zich bedreigd voelde door de man die de medewerker onder schot hield. [4]
Camerabeelden [betrokkene 1]
De van [betrokkene 1] beschikbare camerabeelden zijn door een verbalisant onderzocht en bekeken. Hieruit blijkt dat de beelden overeenkomen met hetgeen aangevers [betrokkene 2] en [betrokkene 3] over de overval hebben verklaard. Te zien is dat de overvaller die over de balie sprong en een roodkleurige doek voor zijn mond had, [betrokkene 2] direct in zijn gezicht sloeg. Ook is te zien dat de andere overvaller, met een donkere doek voor zijn mond, een zwartkleurig pistool, met een glimmend ‘zilveren’ vlakje aan de bovenzijde van de loop, gericht hield op het gezicht van Lachman en dit wapen ook andere kanten op richt (zwaaiende bewegingen). [5]
Getuige [betrokkene 5]
– medewerker van het casino – is via de kassa naar buiten gelopen nadat hij een code 700 melding op de portofoon (beveiliging met spoed) had gekregen. Buiten hoorde [betrokkene 5] een klant zeggen: “Dat zijn ze”, terwijl deze twee jongens bij een fiets aanwees. De klant vertelde [betrokkene 5] desgevraagd dat het om een overval ging. [betrokkene 5] zag dat één van de jongens op de fiets sprong en wegreed in de richting van het [locatie 1] . De man reed op een licht- of donkerblauwe oude damesfiets met achterop een tas van (nep)leer met een ruitmotief. Hij droeg een zwarte halflange jas met capuchon (over zijn hoofd) en had een zwarte/donkerblauwe sjaal voor zijn mond, aldus [betrokkene 5] . [6]
Bevindingen op het [locatie 1]
Verbalisant [verbalisant 1] is richting het [locatie 2] gereden, op zoek naar de fietser. Hij trof aan het einde van het schelpenpad achter dit hotel, op een ongebruikelijke plek bij de ingang van het parkeerterrein, om 14.27 uur een niet afgesloten zwarte damesfiets aan. Nadat de zoektocht in de directe omgeving met behulp van een politiehelikopter was gestaakt, zag de verbalisant om 14.31 uur opeens een man lopen, die hij tijdens de zoektocht in de directe nabijheid niet eerder had gezien. De man wordt door een collega staande gehouden en naar later blijkt gaat het om de verdachte [verdachte 1] . Om 14.43 uur is de verbalisant vanaf de vindplaats van de fiets over het voetpad tussen de geparkeerde auto’s en de bosschages de parkeerplaats opgereden. Op ongeveer 50 meter van de fiets trof hij in de bosschages donkerblauwe binnenstebuiten gekeerde kleding aan, welke kleding nog droog was terwijl het de hele ochtend had geregend. [7]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft dezelfde dag op het [locatie 1] op 80 meter afstand van de vindplaats van de kleding, op een inmiddels verlaten parkeerplek, een witte plastic tas met daarin een rode schroevendraaier, een zwarte zonnebril en diverse zakjes aangetroffen. Naast de tas lag een sjaal in de kleuren blauw, grijs en bruin. Naast de verlaten parkeerplek stond een witte Mini. Achter het linker achterwiel van deze auto werd een grijs geblokte openstaande tas aangetroffen, met daarin een hoeveelheid muntgeld. [8]
In het dossier is een kaartje gevoegd, met daarop de vindplaatsen op het [locatie 1] van de fiets, een handschoen, de kleding en de tas met geld. [9]
De van het [locatie 1] beschikbare camerabeelden van kort na het tenlastegelegde, zijn door een verbalisant uitgekeken. Vanaf de camerapositie entree/slagbomen parkeerplaats [locatie 1] , is door verbalisant [verbalisant 3] het volgende waargenomen, letterlijk weergeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat te 14.21.58 uur er een persoon aan komt fietsen (NN1). Deze persoon is gekleed in een zwartkleurige jas voorzien van een capuchon. Ik zag dat NN1 de capuchon over zijn hoofd droeg. Ik zag dat er een witkleurig deel/ kledingstuk aan de onderzijde van diens jas, boven de broek uitstak. Ik zag dat NN1 een zwart kleurige broek droeg en dat NN1 zich voortbewoog op een damesfiets, een zogenoemde "omafiets".
(...)
Ik zag, dat te 14.22.27 uur een persoon, gelijkend op NN1, geheel in het zwart gekleed, zonder fiets de rijbaan op komt lopen, vanaf het punt alwaar NN1 eerder uit beeld verdween. Ik zag dat NN1 de rijbaan overstak en liep in de richting van de aldaar geparkeerde personenauto's aan de duinrand, aan de rechterzijde van het beeld. Ik zag dat NN1 naar de aldaar eerst geparkeerde witkleurige personenauto liep.
(…)
Ik zag, dat te 14.22.31 uur NN1 achter de witkleurige personenauto stilstond en een beweging maakte in de richting van zijn jas, alsof NN1 iets wilde pakken. Ik zag, dat NN1 een bukkende beweging maakte en een aantal seconden uit beeld verdwijnt.
Ik zag, dat NN1 te 14.22.42 uur vanachter de geparkeerde personenauto opstond en wegliep in Noordelijke richting, gezien van de gepositioneerde camerapositie, langs de duinrand. Ik zag, dat NN1 langs de duinrand voor een geparkeerde zwartkleurige personenauto bewegingen maakte. Dit wordt waargenomen, daar het rechtstreeks zicht op de witkleurige koplampen van genoemde personenauto, continue wordt onderbroken. Voordat dit rechtstreekse zicht continue werd onderbroken, was er constant zicht op de koplampen en kan het niet anders zijn, dat dit veroorzaakt wordt door genoemd persoon. Ik zag, dat er vanaf de locatie tussen de geparkeerde personenauto, alwaar NN1 zich ophield, een lichtkleurig voorwerp werd geslingerd/gegooid, in de richting van de duinrand.
Ik zag, dat er te 14.27.37 uur er vanaf de locatie tussen de geparkeerde personenauto, alwaar NN1 zich ophield, een tweede voorwerp in de richting van de duinrand werd geslingerd/gegooid. Dit betrof een donkerkleurig voorwerp. Gezien de flexibiliteit van de voorwerpen, betreffen dit mogelijk kledingstukken.
Ik zag, dat te 14.27.44 uur NN1 tussen de geparkeerde auto's vandaan komt en wegloopt in noordelijke richting, gezien vanaf de gepositioneerde camerapositie. Ik zag, dat NN1 vanaf dat moment lichtkleurige bovenkleding droeg, welke ter hoogte van de middel, onderbroken wordt door een donkerkleurig vlak.
Ik zag, dat te 14.28.06 uur NN1 uit beeld verdween.
Op de camerabeelden is door de verbalisant voorts waargenomen dat er vanaf 14.30.14 uur diverse politie-eenheden in beeld verschijnen. Vanaf 14.34.41 uur is NN1 weer te zien, gekleed in lichtkleurige bovenkleding voorzien van een donkerkleurig vlak rond de middel. NN1 loopt in de richting van de politieambtenaren en wordt aangesproken. NN1 wordt vanaf 14.57.55 uur begeleid naar een politieauto, gefouilleerd en aangehouden. [10]
Aanhouding van de verdachte
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in het proces-verbaal van aanhouding gerelateerd dat hij de melding had gekregen dat één van de beide daders van de overval, die gekleed was in donkere kleding, per fiets richting het [locatie 2] , nabij het [locatie 1] , was gevlucht. Bij een zoektocht aldaar is op het [locatie 1] op de grond een zwarte fiets zonder slot aangetroffen, waarvan het vermoeden bestond dat deze door de tweede verdachte was gebruikt. Na een zoektocht door de politie in de omgeving van het [locatie 1] / [locatie 2] , waarbij ook een politiehelikopter is ingezet, zag de verbalisant dat er een man uit de richting van de fiets aan kwam lopen. De verbalisant zag dat de man snel ademde en vond dit vreemd aangezien de man niet rende of iets bij zich droeg wat de versnelde ademhaling kon verklaren. Aangezien de verbalisant op het eerste gezicht zag dat de man geen donkere kleding droeg, besloot hij hem aan te spreken en vroeg hij de man wat hij ging doen en waar hij naar op weg was. De verbalisant hoorde dat de man verklaarde dat hij zojuist geslagen was door zijn vriendin omdat hij was vreemd gegaan. Hij hoorde de man voorts verklaren dat zijn vriendin zojuist met de auto was weggereden en dat de man nu niet wist wat hij moest doen. Ook hoorde de verbalisant dat de man ongevraagd verklaarde dat zijn telefoon in de auto lag waarmee zijn vriendin was weggereden. Terwijl de verbalisant met de man sprak zag hij dat de man onder zijn jack een zwart kledingstuk droeg waar een zwarte capuchon aan was bevestigd. Dit viel de verbalisant op omdat het onderdeel was van het bij de melding opgegeven signalement van de tweede verdachte. Nadat de verdachte desgevraagd een legitimatiebewijs had overhandigd, zag de verbalisant dat hij genaamd was: [verdachte 1] , geboren op [geboortedag] 1995 te ’ [geboorteplaats] . Terwijl de man het legitimatiebewijs overhandigde, zag de verbalisant dat onder het jack een wit T-shirt stak, met aan de onderzijde vieze vegen. Omdat de verbalisant en zijn collega’s tijdens de opsporing van de verdachte constant goed om zich heen hadden gekeken, maar de man niet eerder hadden gezien, kregen zij sterk de indruk dat de man zich op een voor hen onbekende locatie had verscholen en dat de man mogelijk door de komst van de politiehelikopter die schuilplaats had verlaten. Op dat moment merkte verbalisant [verbalisant 4] , de man, gelet op alle vorenstaande feiten en omstandigheden, aan als verdachte van diefstal met geweld en in vereniging gepleegd. [11]
Het wapen
Enkele dagen na de overval, te weten op 22 december 2014, is er op het [locatie 1] nabij de locatie waar de eerder inbeslaggenomen voorwerpen waren aangetroffen, in het hoge gras een blauwe gehaakte/gebreide sjaal aangetroffen met daarin een zwart voorwerp gewikkeld, dat de verbalisant ambtshalve bekend voorkwam als zijnde de kolf van een handvuurwapen. [12]
Uit onderzoek blijkt het wapen een CO2 pistool te betreffen, lijkend op een Colt model 1911A1. Het gaat volgens de materiedeskundige wapens, munitie en explosieven om een verboden wapen in de zin van de Wet wapen en munitie (categorie I sub 7). [13]
De uiterlijke kenmerken van het naar aanleiding van de camerabeelden van [betrokkene 1] beschreven wapen komen overeen met de foto van het op het [locatie 1] aangetroffen zwarte- en zilverkleurige wapen. [14]
Het weggenomen geldbedrag
Het na de overval op het [locatie 1] in een grijs geblokte openstaande tas aangetroffen muntgeld ten bedrage van in totaal € 3.387,60, is in opdracht van de officier van justitie teruggegeven aan [betrokkene 1] . De verbalisanten hoorden de vestigingsmanager verklaren dat uit telling van de kassa was gebleken dat er in totaal een bedrag van
€ 7.731,10 bij de overval was weggenomen en dat er derhalve nog een bedrag van
€ 4.343,50 aan bankbiljetten vermist was. [15]
Bij de fouillering van de verdachte op het Paleis van Justitie op 22 december 2014, is bij de controle van zijn schoenen onder de beide inlegzolen een bobbel waargenomen, waaronder elk een stapel bankbiljetten bleek te zitten van in totaal € 4.300,- euro. [16]
De rechtbank stelt rekenkundig vast dat voornoemd bedrag van het in de tas aangetroffen muntgeld van € 3.387,60 tezamen met de onderin de schoenen van de verdachte aangetroffen bankbiljetten van € 4.300,- een bedrag oplevert van € 7.687,60 en dat dit bedrag in zeer geringe mate verschilt (nl. een verschil van € 43,50) van het totaalbedrag van € 7.731.10 dat volgens [betrokkene 1] bij de overval is weggenomen.
Sporenonderzoek
De langs het [locatie 1] aangetroffen donkere jas met capuchon, van het merk Jack&Jones en blauwe sjaal zijn bemonsterd met respectievelijk SIN AAHX1549NL en SIN AADE5482NL. [17]
De binnenzijde van de kraag van de jas (AAHX1549NL) is bemonsterd met AAHD9210NL
en de binnenzijde van de rechter manchet van de jas (AAHX1549NL) met AAHD9211NL. [18]
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 februari 2015 blijkt het volgende:
AAHD9210NL#01 (bemonstering kraag jas): DNA match verdachte.
AAHD9211NL#01 (bemonstering manchet jas): DNA match verdachte.
In beide gevallen is de matchkans van het DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard. [19]
Voorts blijkt uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 maart 2015 het volgende:
AADE5482NL#01 (bemonstering beide uiteinden sjaal): DNA match verdachte.
AADE5482NL#02 (bemonstering midden van de sjaal): DNA match verdachte.
In beide gevallen is de matchkans van het DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard. [20]
4.4.1.3 Oordeel van de rechtbank
Overval
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde verklaringen van aangevers en de getuige, in samenhang bezien met voornoemde beschikbare camerabeelden van [betrokkene 1] , vast dat er op 19 december 2014 een overval heeft plaatsgevonden, waarbij twee personen een hoeveelheid geld hebben weggenomen nadat een medewerker van het casino tegen het gezicht is geslagen en deze en overige aanwezigen in het casino met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zijn bedreigd onder het toevoegen van de woorden “rustig, rustig”.
Verweer inzake de onrechtmatige aanhouding
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank op grond van bovengenoemde inhoud van het proces-verbaal van aanhouding van oordeel dat er ten tijde van de aanhouding van de verdachte ten aanzien van hem sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit om zijn aanhouding te rechtvaardigen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verbalisant heeft gerelateerd dat hij – na de melding dat één van de daders van de overval die gekleed was in donkere kleding met een capuchon, per fiets was gevlucht in de richting van het [locatie 2] – aldaar een niet afgesloten fiets heeft aangetroffen en een man uit de richting van de fiets zag komen aanlopen. De verbalisant heeft voorts gerelateerd dat de man zonder aanwijsbare reden snel ademhaalde. Daarnaast zag de verbalisant dat de man onder zijn jack een zwart kledingstuk droeg met een capuchon, wat overeen kwam met het bij de melding opgegeven signalement. Op grond van bovengenoemde omstandigheden, de waargenomen vieze vegen op het witte T-shirt van de man en de omstandigheid dat hij bij de uitgebreide zoektocht kort daarvoor (onder meer met behulp van een politiehelikopter) niet was gezien – hetgeen doet vermoeden dat de man zich tijdelijk heeft verscholen – is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een rechtmatige aanhouding van de verdachte. Er is in dit opzicht geen sprake geweest van enig vormverzuim, zodat het desbetreffende verweer van de raadsman wordt verworpen.
Lezing van de verdachte
De verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend en wisselende (alternatieve) scenario’s aangedragen om een verklaring te geven voor zijn aanwezigheid op het [locatie 1] kort na het tenlastegelegde. De verdachte heeft eerst ter terechtzitting – en anders dan in zijn eerdere verklaringen – verklaard dat hij na een ruzie met zijn vriendin een stukje is gaan lopen/rennen en uit frustratie zijn kleding heeft uitgetrokken op het [locatie 1] De rechtbank acht het onaannemelijk dat de verdachte, medio december, na een ruzie reden heeft gezien om ‘uit frustratie’ zijn kleding uit te trekken. De rechtbank overweegt voorts dat het dossier voor deze verklaring geen enkele steun biedt.
Tussenconclusie
De rechtbank komt op grond van bovengenoemd proces-verbaal van aanhouding, de bevindingen aangaande de op het [locatie 1] aangetroffen goederen – waaronder ook de geruite tas met het muntgeld en de jas en de sjaal met het wapen met op de sjaal DNA-sporen van de verdachte –, het onder de verdachte aangetroffen bedrag aan bankbiljetten, de camerabeelden van [betrokkene 1] en het [locatie 1] , in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval op [betrokkene 1] te Den Haag op 19 december 2014.
Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde samen en in vereniging met de medeverdachte heeft begaan is overwegend gestoeld op voornoemde bewijsmiddelen. De rechtbank zal daarnaast na te noemen verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] bezigen voor het bewijs.
Verklaring van de medeverdachte
De medeverdachte heeft bekend dat hij op 19 december 2014 betrokken is geweest bij de overval op [betrokkene 1] te Den Haag. Hij had een derde persoon – wiens naam hij niet wil noemen – over zijn schulden verteld. Die persoon kwam met het idee om een overval te plegen en bracht [medeverdachte] in contact met de verdachte [verdachte 1] . [medeverdachte] moest naar het [locatie 3] komen, waar die derde persoon alles heeft uitgelegd. Daarna gingen [medeverdachte] en [verdachte 1] naar [verbalisant 1] . [medeverdachte] sprong over de toonbank en deed muntgeld en biljetten vanuit de kluis in de tas. Toen hij de kluis niet gelijk kon vinden, vroeg hij aan [verdachte 1] waar de kluis zich zou moeten bevinden. [verdachte 1] zei vervolgens dat [medeverdachte] goed moest zoeken. [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij vooraf met [verdachte 1] heeft gesproken over de rolverdeling. De buit zou fifty-fifty tussen [medeverdachte] en [verdachte 1] worden verdeeld. De gebruikte tas is een grijze Louis Vuitton tas met blokjes, aldus [medeverdachte] . [21]
Verweer inzake Vidgen
Naar de rechtbank begrijpt, heeft de raadsman zich – onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens van 10 juli 2012 (ECLI:NL:XX:2012:BX3071, Vidgen) – op het standpunt gesteld dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] buiten het bewijs moet worden gehouden, nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Als een getuige buiten de terechtzitting een belastende verklaring omtrent een verdachte heeft afgelegd en de verdachte zijn ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet uit heeft kunnen oefenen, is gebruik van de eerder afgelegde politieverklaring van de getuige ten laste van de verdachte eerst dan niet in strijd met het recht op een eerlijk proces, indien de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist. De rechtbank verwijst in dit verband naar de hierboven genoemde Vidgen-jurisprudentie en de uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX5539).
Nog daargelaten dat de rechtbank van oordeel is dat het verweer van de raadsman reeds moet worden verworpen op grond van de omstandigheid dat in de onderhavige strafzaak de verklaring van de medeverdachte
nietvan doorslaggevende betekenis is voor het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, concludeert de rechtbank dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal en niet als beslissend (solely or to a decisive extent) omtrent de rol van de verdachte bij het ten laste gelegde moet worden beschouwd. Het gebruik van deze verklaring voor het bewijs tegen de verdachte levert aldus geen schending op van artikel 6 EVRM. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Medeplegen
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onder gedachtestreepje 1 en 2 beschreven gedragingen heeft begaan zodat daarvan vrijspraak moet volgen, zal de rechtbank hieraan voorbijgaan. De rechtbank is van oordeel dat er voor wat betreft deze gedragingen sprake is van de voor het ‘medeplegen’ vereiste bewuste en nauwe samenwerking. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de medeverdachte expliciet de verdachte noemt als de persoon met wie hij de overval heeft gepleegd. De medeverdachte heeft in zijn verhoor tevens verklaard dat hij en de verdachte voorafgaand aan de overval afspraken hebben gemaakt over de rolverdeling en over de verdeling van de buit. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het plan om [betrokkene 1] te overvallen, waarbij er ook sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader dat de handelingen die de mededader heeft verricht tevens aan de verdachte toegerekend kunnen worden.
4.4.2
Feit 2
Standpunten
De officier van justitie heeft voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde verwezen naar de omstandigheid dat de verdachte en zijn mededader voor de overval afspraken hebben gemaakt over de rolverdeling en dat zij vervolgens samen met gezichtsbedekking het casino zijn binnengegaan om daar geld weg te nemen, wetende dat daar beveiliging aanwezig zou zijn.
De raadsman heeft betoogd dat nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval, hij ook moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een nepvuurwapen.
Bewijsmiddelen
De medeverdachte [medeverdachte] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij voorafgaand aan de overval op 19 december 2014, met zijn mededader afspraken heeft gemaakt over de rolverdeling. [medeverdachte] is samen met de verdachte het casino te Den Haag binnen gerend en over de toonbank gesprongen. Toen [medeverdachte] de kluis niet kon vinden, vroeg hij aan de verdachte waar deze zich zou moeten bevinden. De verdachte zei vervolgens dat [medeverdachte] goed moest zoeken. Nadat [medeverdachte] de kluis had gevonden, heeft hij een tas met muntgeld en biljetten gevuld en meegenomen. De buit zou fiftyfifty tussen [medeverdachte] en de verdachte worden verdeeld. [22]
De rechtbank heeft op de ter terechtzitting van 9 september 2015 afgespeelde camerabeelden waargenomen dat de medeverdachte het geld uit de kluis haalt, terwijl de verdachte baliemedewerker [betrokkene 2] en de overige aanwezigen in het casino onder schot houdt. De rechtbank heeft voorts waargenomen dat het voorwerp dat de verdachte in zijn hand heeft lijkt op een zwartgekleurd pistool met aan de bovenzijde een klein zilverkleurig glimmend stukje. [23]
Zoals onder feit 1 vermeld is er op 22 december 2014 nabij de locatie waar de eerder inbeslaggenomen voorwerpen waren aangetroffen, in het hoge gras een blauwe gehaakte/gebreide sjaal aangetroffen met daarin een zwart voorwerp gewikkeld, dat de verbalisant ambtshalve bekend voorkwam als zijnde de kolf van een handvuurwapen. [24]
Op de sjaal, waarin het wapen was gewikkeld, zijn DNA sporen aangetroffen van de verdachte (zie hierboven).
Uit onderzoek blijkt dat voornoemd wapen een CO2 pistool betreft, lijkend op een Colt, model 1911A1. Op de foto van de rechterzijde van het wapen is aan de bovenzijde een klein zilverkleurig deel te zien. Het gaat om een verboden wapen in de zin van de WWM (artikel 2 lid 1, categorie I sub 7). [25]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde omstandigheden blijkt dat de verdachte en zijn mededader voor, tijdens en na de overval nauw en bewust hebben samengewerkt, zoals is bewezenverklaard onder feit 1. Voor de overval zijn er afspraken gemaakt over de rolverdeling. Beide daders zijn met gezichtsbedekking op klaarlichte dag het casino binnengegaan om geld weg te nemen, terwijl zij hadden kunnen weten dat er daar naast personeel en bezoekers, ook beveiliging aanwezig zou zijn. De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen voorts vast dat het wapen dat op het [locatie 1] is gevonden, het wapen is dat bij de overval is gebruikt.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte samen met zijn mededader een verboden wapen voorhanden heeft gehad, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat hij:
1.
op 19 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een hoeveelheid geld ten bedrage van 7.731,10 euro, toebehorende aan [betrokkene 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( onverhoeds) over een balie heen springen/duiken in de richting van [betrokkene 2] en
- slaan (tegen het gezicht) van die [betrokkene 2] en
- het tonen en richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan/op die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , en
- het (daarbij) toevoegen van de woorden "rustig, rustig" aan die [betrokkene 2] ;
2.
op 19 december 2014 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een CO2-pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Colt, model 1911A1) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat, mede gelet op de conclusie van de hierna onder 7 nog te bespreken rapportage, geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van de door hem bewezen geachte feiten aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren op te leggen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis acht geslagen op de toepasselijke richtlijnen en de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In strafverzwarende zin heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheden dat de feiten in vereniging zijn gepleegd, er omstanders ongewild getuige zijn geweest van het tenlastegelegde en er gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Daarnaast is er sprake van recidive. In strafverminderende zin heeft de officier van justitie rekening gehouden met de nog jonge leeftijd van de verdachte. De officier van justitie ziet vanwege het gebrek aan intrinsieke motivatie bij de verdachte geen aanleiding om oplegging van een voorwaardelijk strafdeel te vorderen, nu eventuele praktische begeleiding na detentie ook kan plaatsvinden in het kader van de eventuele vervroegde invrijheidstelling.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring de strafeis van de officier van justitie te matigen en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de straf die aan de medeverdachte is opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een casino. Hij had samen met zijn mededader vooraf afgesproken wie wat zou doen. De verdachte heeft de baliemedewerker [betrokkene 2] en de overige aanwezigen in het casino bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, terwijl zijn mededader onverhoeds over de balie sprong en genoemde [betrokkene 2] in zijn gezicht heeft geslagen. De mededader heeft vervolgens de inhoud van een kluis in de meegebrachte tas gestopt, terwijl de verdachte [betrokkene 2] en de bezoekers van het casino onder schot bleef houden met voornoemd voorwerp. De verdachte en zijn mededader hebben zich bij hun handelen puur laten leiden door hun eigen financieel gewin zonder stil te staan bij de ingrijpende gevolgen die een dergelijke daad voor de medewerkers en de bezoekers van het casino heeft. Slachtoffers van dergelijke misdrijven kunnen nog lange tijd last hebben van angstgevoelens en ook in dit geval blijkt uit de verklaringen in het dossier en het voegingsformulier van [betrokkene 4] dat het handelen van de verdachte en zijn mededader grote impact heeft gehad op de medewerkers en bezoekers van het casino. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte met deze feiten in grote mate heeft bijgedragen aan de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Naast de gewapende roofoverval, heeft de verdachte zich met zijn mededader schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een CO2 Pistool dat lijkt op een Colt, model 1911A1. Doordat dergelijke voorwerpen niet van echte vuurwapens te onderscheiden zijn, jaagt het gebruik hiervan mensen grote schrik aan en roept dit gevoelens van angst en onveiligheid op.
Documentatie
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2014 is hij eerder met politie en justitie in aanraking gekomen ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Op 27 januari 2012 is de verdachte door de meervoudige kamer veroordeeld voor diefstal met geweld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden en de maatregel tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen. Daarnaast is de verdachte op 11 juni 2014 door de politierechter veroordeeld tot een geldboete van € 400,- wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte onder meer kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het beknopte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 3 juni 2015, opgesteld door [deskundige 2] (reclasseringswerker) onder supervisie van [deskundige 3] ;
  • het beknopte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 14 augustus 2015, opgesteld door [deskundige 1] (reclasseringswerker) onder supervisie van [deskundige 3] ;
  • het NIFP rapport d.d. 9 november 2015, opgesteld door [deskundige 4] , GZ-psycholoog.
De reclassering concludeert in het rapport van 14 augustus 2015 dat er sprake is van een verstoorde moeder-zoon relatie in combinatie met onhandelbaar gedrag en het plegen van verschillende delicten door de verdachte. Een en ander heeft ervoor gezorgd dat de verdachte voor het tenlastegelegde veelvuldig hulpverlening heeft genoten en regelmatig gedetineerd heeft gezeten. Volgens de reclassering beschikte de verdachte ten tijde van het opstellen van het rapport niet over een zinvolle dagbesteding en vindt hij het moeilijk om zelfstandig stappen te zetten richting een positieve toekomst. De verdachte geeft aan hulp nodig te hebben, maar staat voornamelijk open voor praktische hulp. Vanwege de ontkenning van het tenlastegelegde door de verdachte, kan er geen inschatting gemaakt worden van het recidiverisico.
De reclassering adviseert – indien de verdachte schuldig wordt bevonden – het volwassenstrafrecht toe te passen en een toezicht op te leggen, met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering,
- een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] ,
- een locatieverbod voor [locatie 4] (casino),
- een locatiegebod voor [locatie 5] , zoals in het rapport omschreven,
waarbij de controle aangaande het locatieverbod en locatiegebod plaatsvindt met behulp van een enkelband.
In bovengenoemd rapport van de psycholoog is de verdachte gediagnosticeerd met een ziekelijke stoornis in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anderszins omschreven) met antisociale kenmerken. De persoonlijkheidsstoornis van de verdachte komt voort uit een onveilig opvoedklimaat, de ervaren afwijzing vanuit vader, het verlies van oma en de negatieve spiraal die de verdachte al vanaf jonge leeftijd in relatie tot zijn omgeving ervaart. Hoewel de verdachte gedurende zijn Multidimensional Treatment Foster Care plaatsing en kort daarna, een positieve ontwikkeling heeft laten zien, is er volgens de psycholoog sprake van een patroon van cognities en gedragingen die in de persoonlijkheid van de verdachte zijn verankerd. Dit uit zich onder andere in het uit zijn op het bevredigen van eigen behoeften, geringe frustratietolerantie, op momenten onvoldoende verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedrag en het ontkennen/bagatelliseren/ externaliseren van het eigen aandeel in situaties, alsmede het ervaren van gevoelens van boosheid welke snel omgezet worden in agressiedoorbraken. Er is daarnaast sprake van een gebrekkige empathische ontwikkeling. De psycholoog ziet ook kenmerken van post-traumatische stressklachten en somberheidsklachten, welke door het verblijf in detentie zijn geluxeerd.
Gelet op de ontkenning van het tenlastegelegde door de verdachte kan de psycholoog geen uitspraken doen over het verband tussen de stoornis en het delict en daarmee samenhangend de mate van toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive.
Bij schuldigverklaring acht de psycholoog verdere begeleiding voor de verdachte geïndiceerd, met name op het gebied van huisvesting en dagbesteding. De verdachte staat momenteel niet open voor andere hulp dan praktische hulp. De psycholoog ziet verschillende aanknopingspunten voor behandeling, maar schat in dat de motivatie van de verdachte hiervoor, van grote invloed is op het eventuele behandelsucces. De psycholoog adviseert om degene die aan de verdachte praktische hulp zal bieden vanuit een (F)ACT team, vanuit een goede werkrelatie zal proberen om de verdachte te motiveren voor nadere behandeling. Bij aanwezigheid van deze motivatie adviseert de psycholoog om de verdachte in het kader van een reclasseringsmaatregel aan te melden bij een instelling als De Waag, waar middels individuele therapie gewerkt kan worden aan het vergroten van de mentaliserende vermogens, zijn coping vaardigheden en waar bijvoorbeeld middels EMDR-therapie meer zicht kan komen op de internaliserende problematiek van de verdachte.
Volgens de psycholoog zijn er geen argumenten het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Op basis van de ‘Wegingslijst ASR’ ziet de psycholoog naast enkele indicatie criteria – enigszins moeite met het organiseren van het eigen gedrag, enigszins handelen zonder nadenken, enigszins actieve deelname aan het gezin van herkomst – ook contra-indicaties. Deze zijn gelegen in de jarenlange justitiële voorgeschiedenis van de verdachte, de toename van de ernst van de feiten indien bewezen en de omstandigheid dat er sprake is van antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Alles overziend wordt het volwassenstrafrecht door de psycholoog als meer passend gezien.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van het psychologisch onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over en maakt deze tot de hare.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor een overval met licht geweld/bedreiging uit van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat het tenlastegelegde in vereniging is gepleegd, er meerdere omstanders ongewild getuige zijn geweest van de overval, er gebruik is gemaakt van geweld, dat de aangever en omstanders zijn bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en – niet in de laatste plaats – dat verdachte zich in 2011 aan een soortgelijk delict (te weten een woningoverval) heeft schuldig gemaakt. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de nog jonge leeftijd van de verdachte.
De rechtbank wil de verdachte, mede gelet op zijn jeugdige leeftijd, voldoende perspectief bieden om na het uitzitten van de vrijheidsstraf zijn leven op een betere manier vorm te geven dan hij tot op heden heeft gedaan. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij alleen openstaat voor praktische hulp. Nu de verdachte in het verleden al veel hulpverlening heeft gehad, waarvan de meeste trajecten voortijdig zijn afgebroken en hij op dit moment onvoldoende gemotiveerd is om zich te laten behandelen voor de door de reclassering en de psycholoog geconstateerde problematiek, ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en daar de geadviseerde bijzondere voorwaarden aan te verbinden. Dit staat er overigens niet aan in de weg dat de verdachte in de toekomst in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling alsdan door de reclassering wordt begeleid.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden voldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de strafeis van de officier van justitie zal volgen.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp (het vuurwapen) zal worden verbeurdverklaard, dat het onder 2 genummerde voorwerp (de kleding) zal worden teruggegeven aan de verdachte en het onder 5 genummerde voorwerp (het geldbedrag) zal worden teruggegeven aan de rechthebbende [betrokkene 1] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp (het vuurwapen) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van en met betrekking tot dit voorwerp de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp (de kleding) en de teruggave aan de rechthebbende [betrokkene 1] gelasten van het onder 5 genummerde voorwerp (het geldbedrag).

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[betrokkene 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, zonder opname van enig schadebedrag in het voegingsformulier.
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman heeft vanwege de bepleitte vrijspraak verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank merkt ten aanzien van de vordering van [betrokkene 4] op dat zij verstaat dat er geen vordering is ingediend, nu er geen te vorderen schadebedrag op het voegingsformulier is ingevuld.
[betrokkene 1]
t.a.v. [betrokkene 2] en t.a.v. [betrokkene 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot:
1. Spoedprobleem analyse € 521,45
2. Drie gesprek met bedrijfsarts € 815,24
3. Doorbetaling salaris per mnd [betrokkene 2] € 1.788,99
4. Gestolen papiergeld € 4.340,-
Totaal € 7.465,68
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat voor zover in het kader van het onder de verdachte gelegde beslag op een geldbedrag, tot teruggave van dat geldbedrag aan [betrokkene 1] wordt beslist, dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op het toegewezen bedrag aan schadevergoeding.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering vanwege de bepleitte vrijspraak niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel in geval van bewezenverklaring geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen gelet op het feit dat de benadeelde partij een professionele partij is die zelf in staat is om de schade te verhalen op de verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Posten 1 tot en met 3
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten 1 tot en met 3, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien binnen het beperkte kader van dit strafproces niet is komen vast te staan dat deze schadeposten het rechtstreekse gevolg zijn van de overval en verdere behandeling van die onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Post 4 (gestolen papiergeld)
Nu er ten aanzien van het gestolen papiergeld ad € 4.300,-, dat later is teruggevonden onderin de schoen van de verdachte, onder 8.3 in het kader van het beslag is beslist tot teruggave aan de rechthebbende [betrokkene 1] , zal de rechtbank de vordering in zoverre afwijzen.
De rechtbank stelt ten aanzien van de vordering voor zover deze ziet op een contant bedrag van € 40,- vast dat deze door de verdachte niet inhoudelijk is betwist en voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Resumerend
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 40,- en de verdachte – gelet op de betrokkenheid van zijn mededader – hoofdelijk veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 40,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [betrokkene 1] .

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24 c, 36b, 36c, 36f, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart
onttrokken aan het verkeerhet op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1.00 STK Vuurwapen
IMITATIE 6 mm bb
gelast de
teruggave aan de verdachtevan het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten:
1.00 STK Kleding Kl:wit
NIKE SPORTSWEAR
van verd.
gelast de
teruggave aan de rechthebbende [betrokkene 1]van het op de beslaglijst onder 5 genummerde voorwerp, te weten:
5. Geld Nederlands
-
totaal 4.300.00 dd IBG 22-12-14;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[betrokkene 1] ,een bedrag van
€ 40,-;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor zover deze ziet op de posten 1 tot en met 3 niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de vordering tot schadevergoeding voor zover deze betrekking heeft op post 4 en ziet op een bedrag van € 4.300,-;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 40,-ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[betrokkene 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 dag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mr. S.M. de Bruijn, rechter,
mr. I. Mantel-Duetz, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2016.
Mr. Mantel-Duetz is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2014328705, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag/Segbroek-Haagse Hout-Scheveningen, bureau Scheveningen, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 395).
2.Proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 2] d.d. 19 december 2014, blz. 49-52.
3.Proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 3] d.d. 19 december 2014, blz. 58-60.
4.Proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 4] d.d. 20 december 2014, blz. 61-66.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2014, blz. 109-112, met als bijlage geschriften, te weten printscreens van de camerabeelden, blz. 113-137.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 5] d.d. 19 december 2014, blz. 69-70.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2014, blz.82-83, met als bijlage geschriften, te weten foto’s, blz. 84-85.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2014, blz. 91, met als bijlage geschriften, te weten foto’s, blz. 92-94.
9.Een geschrift, te weten een foto, blz. 97, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2014, blz. 95-96.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2014, blz. 147-149, met als bijlage geschriften, te weten printscreens van de camerabeelden, blz. 150-160.
11.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 19 december 2014, blz. 38-41.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2014, blz. 230-231, met als bijlage geschriften, te weten foto’s, blz. 232-236.
13.Proces-verbaal d.d. 22 december 2014, blz. 237-238.
14.Proces-verbaal d.d. 22 december 2014, blz. 237-238 en de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van [betrokkene 1] , gedaan ter terechtzitting van 9 september 2015.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2014, blz. 161.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2014, blz. 239-240.
17.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 19 maart 2015, (dubbele nummering), blz. 343-347, met als bijlage geschriften, te weten foto’s, blz. 348-370.
18.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 14 januari 2015, blz. 380-382.
19.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 februari 2015, met zaaknummer 2015.01.15.246 (aanvragen 001 en 002), blz. 360-362, met bijlage, blz. 363.
20.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 maart 2015, met zaaknummer 2015.01.15.246 (aanvraag 003), blz. 364-365.
21.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 7 januari 2015, blz. 370-371, 373-374, 376 onderaan, 379 bovenaan.
22.Zie noot 21.
23.Eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 9 september 2015.
24.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2014, blz. 230-231.
25.Het proces-verbaal d.d. 22 december 2014, blz. 237-238.