ECLI:NL:RBDHA:2016:729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
SGR 15/6528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling aanvraag bijzondere bijstand door gemeente Westland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiseres had een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend, maar deze werd door verweerder buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat eiseres niet alle gevraagde gegevens tijdig had ingeleverd, waardoor verweerder niet in staat was om de aanvraag verder te behandelen.

Eiseres was in detentie en had op 21 november 2014 contact opgenomen met verweerder om een aanvraag in te dienen. Ondanks dat zij het aanvraagformulier op 3 december 2014 indiende, ontbraken de benodigde bankafschriften. Verweerder had eiseres in een herstelbrief verzocht om deze gegevens vóór 5 februari 2015 in te leveren, maar eiseres voldeed hier niet aan. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het aanleveren van de gegevens niet onredelijk was en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet over de gevraagde informatie kon beschikken.

Eiseres voerde aan dat verweerder reeds over de benodigde gegevens beschikte, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van eiseres in redelijkheid buiten behandeling kon worden gesteld, omdat de benodigde informatie ontbrak. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: drs. L.J.A. Edelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 27 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken met registratienummers SGR 15/6498 en SGR 15/8899. Na de behandeling ter zitting is deze zaak gesplitst van voornoemde zaken.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres was in de periode van 5 november 2014 tot en met 29 december 2014 gedetineerd. Op 21 november 2014 heeft zij contact opgenomen met verweerder om een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. Verweerder heeft eiseres op diezelfde dag het aanvraagformulier toegezonden en haar in een begeleidende brief medegedeeld dat zij de bankafschriften over de maanden augustus, september en oktober 2014 van de rekeningen met nummer [bankrekeningnummer A], [bankrekeningnummer B] en [bankrekeningnummer C] dient in te leveren.
1.2
Verweerder heeft het ingevulde aanvraagformulier op 3 december 2014 ontvangen. Daarop heeft eiseres aangegeven dat zij bijzondere bijstand voor de huur van haar woning wenst te ontvangen, omdat zij tijdens haar detentie niet in staat is om de huur te voldoen. In een bijgevoegde brief heeft eiseres voorts medegedeeld dat zij de gevraagde bankafschriften niet kan inleveren, doordat zij vanuit detentie niet kan internetbankieren. Eiseres heeft voorts aangegeven dat de bankrekeningen met nummers [bankrekeningnummer B] en [bankrekeningnummer C] haar niet bekend zijn.
1.3
Bij brief van 15 januari 2015 (de herstelbrief) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat nog niet alle benodigde gegevens zijn ontvangen. Verweerder heeft eiseres in deze brief voorts medegedeeld dat zij genoemde bankafschriften vóór 5 februari 2015 dient in te leveren en dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, indien zij de gevraagde gegevens te laat of niet volledig inlevert.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet alle gevraagde gegevens vóór 5 februari 2015 heeft verstrekt. Verweerder beschikt daardoor over onvoldoende informatie om de aanvraag verder te behandelen.
2.2
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de bankafschriften over de maand oktober 2014 niet zijn ingeleverd, terwijl deze nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet binnen de herteltermijn over de bankafschriften kon beschikken, aldus verweerder.
3. Eiseres betoogt dat haar aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder tijdens de bezwaarfase beschikte over voldoende informatie om de aanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen. Daarbij heeft zij er op gewezen dat informatie over de bankrekeningen bij verweerder bekend was, gezien het rapport van de sociale recherche van 29 december 2014, dat in het kader van een onderzoek naar haar recht op bijstand was opgemaakt. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder in het kader van haar nieuwe bijstandsaanvraag alsnog heeft kennisgenomen van de gevraagde bankafschriften en haar met ingang van 27 juli 2015 een bijstandsuitkering heeft toegekend. Tot slot is aangevoerd dat de gemachtigde van eiseres eerst na het nemen van het primaire besluit op de hoogte kwam van de aard van de aanvraag doordat verweerder in de gevoerde correspondentie over de onderhavige aanvraag de indruk had gewekt dat deze betrekking had op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor toevoegingen.
4. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting staat vast dat eiseres de door verweerder gevraagde afschriften van de bankrekeningen over de maand oktober 2014 niet binnen de daarvoor door verweerder bij brief van 15 januari 2015 gestelde (herstel)termijn heeft verstrekt, terwijl deze bankafschriften, naar het oordeel van de rechtbank, nodig waren om inzicht te krijgen in de recente financiële situatie van eiseres en daarmee noodzakelijk voor een goede beoordeling van haar aanvraag.
6. Niet is gebleken dat eiseres niet redelijkerwijs over de bankrekeningafschriften kon beschikken. Eiseres is bij brief van 15 januari 2015, derhalve enige weken nadat zij uit detentie was ontslagen, de mogelijkheid geboden de gevraagde gegevens te verstrekken. De daarbij geboden hersteltermijn van drie weken is niet onredelijk kort. Het betoog van eiseres ter zitting dat zij zich na haar detentie in een moeilijke en chaotische situatie bevond, kan niet tot het oordeel leiden dat van haar niet kon worden gevergd om de gevraagde afschriften (tijdig) in te leveren.
7. De stelling van eiseres dat verweerder reeds over de gevraagde gegevens beschikte, omdat deze in het kader van voormeld onderzoek van de sociale recherche waren opgevraagd, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Verweerder heeft ontkend over de gevraagde gegevens te beschikken en eiseres verzocht deze te verschaffen. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb was eiseres als aanvrager van een bijstandsuitkering daartoe ook gehouden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in deze procedure voor 15 januari 2015 reeds beschikte over de gevraagde gegevens. De in het rapport van de sociale recherche genoemde bescheiden zijn in een andere procedure door een toezichthouder van de gemeente opgevraagd en kunnen niet worden geacht te behoren tot het onderhavige dossier.
8. Het betoog dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat verweerder in het kader van een nieuwe bijstandsaanvraag alsnog heeft kennisgenomen van de gevraagde bankrekeningafschriften en op basis daarvan een uitkering aan eiseres heeft toegekend, slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5218) brengt de aard en inhoud van een primair besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand, met zich dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Vast staat dat de nieuwe bijstandsaanvraag van eiseres dateert van 28 juli 2015, derhalve ruim vijf maanden na het nemen van het primaire besluit. In het licht van de jurisprudentie kunnen deze gegevens daarom niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
9. Het dossier biedt ten slotte geen steun voor de stelling dat verweerder de indruk heeft gewekt dat de onderhavige aanvraag betrekking had op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor toevoegingen. Dat de gemachtigde van eiseres niet op de hoogte was van de aard van de aanvraag, dient voor risico te komen van eiseres en kan verweerder niet worden tegengeworpen.
10. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder de aanvraag van eiseres in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.