2.2Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de bankafschriften over de maand oktober 2014 niet zijn ingeleverd, terwijl deze nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet binnen de herteltermijn over de bankafschriften kon beschikken, aldus verweerder.
3. Eiseres betoogt dat haar aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder tijdens de bezwaarfase beschikte over voldoende informatie om de aanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen. Daarbij heeft zij er op gewezen dat informatie over de bankrekeningen bij verweerder bekend was, gezien het rapport van de sociale recherche van 29 december 2014, dat in het kader van een onderzoek naar haar recht op bijstand was opgemaakt. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder in het kader van haar nieuwe bijstandsaanvraag alsnog heeft kennisgenomen van de gevraagde bankafschriften en haar met ingang van 27 juli 2015 een bijstandsuitkering heeft toegekend. Tot slot is aangevoerd dat de gemachtigde van eiseres eerst na het nemen van het primaire besluit op de hoogte kwam van de aard van de aanvraag doordat verweerder in de gevoerde correspondentie over de onderhavige aanvraag de indruk had gewekt dat deze betrekking had op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor toevoegingen.
4. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting staat vast dat eiseres de door verweerder gevraagde afschriften van de bankrekeningen over de maand oktober 2014 niet binnen de daarvoor door verweerder bij brief van 15 januari 2015 gestelde (herstel)termijn heeft verstrekt, terwijl deze bankafschriften, naar het oordeel van de rechtbank, nodig waren om inzicht te krijgen in de recente financiële situatie van eiseres en daarmee noodzakelijk voor een goede beoordeling van haar aanvraag.
6. Niet is gebleken dat eiseres niet redelijkerwijs over de bankrekeningafschriften kon beschikken. Eiseres is bij brief van 15 januari 2015, derhalve enige weken nadat zij uit detentie was ontslagen, de mogelijkheid geboden de gevraagde gegevens te verstrekken. De daarbij geboden hersteltermijn van drie weken is niet onredelijk kort. Het betoog van eiseres ter zitting dat zij zich na haar detentie in een moeilijke en chaotische situatie bevond, kan niet tot het oordeel leiden dat van haar niet kon worden gevergd om de gevraagde afschriften (tijdig) in te leveren.
7. De stelling van eiseres dat verweerder reeds over de gevraagde gegevens beschikte, omdat deze in het kader van voormeld onderzoek van de sociale recherche waren opgevraagd, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Verweerder heeft ontkend over de gevraagde gegevens te beschikken en eiseres verzocht deze te verschaffen. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb was eiseres als aanvrager van een bijstandsuitkering daartoe ook gehouden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in deze procedure voor 15 januari 2015 reeds beschikte over de gevraagde gegevens. De in het rapport van de sociale recherche genoemde bescheiden zijn in een andere procedure door een toezichthouder van de gemeente opgevraagd en kunnen niet worden geacht te behoren tot het onderhavige dossier.
8. Het betoog dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat verweerder in het kader van een nieuwe bijstandsaanvraag alsnog heeft kennisgenomen van de gevraagde bankrekeningafschriften en op basis daarvan een uitkering aan eiseres heeft toegekend, slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5218) brengt de aard en inhoud van een primair besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand, met zich dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Vast staat dat de nieuwe bijstandsaanvraag van eiseres dateert van 28 juli 2015, derhalve ruim vijf maanden na het nemen van het primaire besluit. In het licht van de jurisprudentie kunnen deze gegevens daarom niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. 9. Het dossier biedt ten slotte geen steun voor de stelling dat verweerder de indruk heeft gewekt dat de onderhavige aanvraag betrekking had op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor toevoegingen. Dat de gemachtigde van eiseres niet op de hoogte was van de aard van de aanvraag, dient voor risico te komen van eiseres en kan verweerder niet worden tegengeworpen.
10. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder de aanvraag van eiseres in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.