ECLI:NL:RBDHA:2016:9250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2013

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vennoot in een vennootschap onder firma en eigenaar van een eenmanszaak, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had de vereiste aangifte voor het jaar 2013 niet ingediend, wat leidde tot een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van € 40.000. Eiser stelde dat de aanslag te hoog was en dat hij voor een totaalbedrag van € 23.985 aan privéopnamen had gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet overtuigend had aangetoond dat de aanslag onjuist was en dat de inspecteur een redelijke schatting had gemaakt op basis van de gerealiseerde omzetten in 2011 en 2012.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij ook de opgelegde verzuimboete van € 49 werd gehandhaafd. Eiser had geen tijdig aangifte gedaan en er was geen sprake van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank concludeerde dat de boete passend en geboden was gezien de omstandigheden van het geval. De uitspraak op bezwaar van de inspecteur werd bevestigd, en het beroep tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet werd eveneens ongegrond verklaard, omdat eiser geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen deze aanslag.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/1790

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.R. Bulo),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar, kantoor [kantoorplaats] ,verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 18 februari 2016 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslag IB/PVV 2013) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000. Met deze aanslag is bij afzonderlijke beschikkingen tevens een verzuimboete van € 226 opgelegd en is een bedrag van € 558 aan belastingrente in rekening gebracht. Het beroep is tevens gericht tegen de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (aanslag Zvw 2013).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2016.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 30 maart 2006 vennoot in de vennootschap onder firma (vof) ‘ [bedrijf 1] ’, gevestigd in [vestigingsplaats 1] . Eisers echtgenote is de andere vennoot in de vof. De winstverdeling is 50%-50%. Daarnaast drijft eiser sinds 21 november 2011 de eenmanszaak ‘ [bedrijf 2] ’, gevestigd in [vestigingsplaats 2] .
2. Op 28 februari 2014 heeft eiser een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ontvangen. Vervolgens zijn aan eiser een herinnering en aanmaning gestuurd met het verzoek om vóór 23 juni 2014 respectievelijk 24 juli 2014 alsnog de aangifte in te dienen. Eiser heeft de aangifte niet ingediend.
3. Met dagtekening 15 juli 2015 is de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen van € 40.000. Verweerder heeft daarbij een verzuimboete van € 226 opgelegd. Op dezelfde datum is tevens de aanslag Zvw 2013 opgelegd.
4. Bij brief van 12 juli 2015 heeft eiser pro-forma bezwaar aangetekend tegen de aanslag IB/PVV 2013. Verweerder heeft dit bezwaarschrift tevens aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag Zvw 2013.
5. Op 18 september 2015 heeft eiser alsnog de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 2.936. Bij brief van 29 januari 2016 is het bezwaarschrift nader onderbouwd en zijn jaarrekeningen 2013 van ‘ [bedrijf 1] ’ en ‘ [bedrijf 2] ’ overgelegd.
6. Verweerder heeft bij de uitspraak op bezwaar van 18 februari 2016 de aanslag IB/PVV 2013 en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot € 49.
7. In geschil is de hoogte van de aanslag. Verweerder stelt dat uit de door hem opgemaakte vermogensvergelijking een negatief privé volgt van € 44.268 en dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarvan hij en zijn gezin in het jaar 2013 hebben geleefd. De aanslag is volgens verweerder eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Eiser stelt dat de gegevens uit de op 18 september 2015 ingediende aangifte juist zijn en dat uit de jaarstukken blijkt dat er in totaal voor een bedrag van € 23.985 aan privéopnames zijn gedaan. De aanslag dient daarom te worden verlaagd overeenkomstig de gegevens uit die alsnog ingediende aangifte.
Ontvankelijkheid beroep voor zover betrekking hebbend op de aanslag Zvw 2013
8. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard niet te weten of er al uitspraak op bezwaar is gedaan met betrekking tot de aanslag Zvw 2013. Eiser heeft desgevraagd verklaard geen uitspraak op bezwaar te kennen voor die aanslag. Als er nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan, is het beroep van eiser tegen de aanslag ZvW 2013 voortijdig ingesteld en zou het niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Gezien het feit dat verweerder in al zijn brieven, waaronder zijn vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar van 16 december 2015 en in zijn motivering van de uitspraak op bezwaar van 4 februari 2016, zowel de aanslag IB/PVV 2013 als de aanslag Zvw 2013 vermeldt, ziet de rechtbank aanleiding op grond van artikel 6:10, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten omdat eiser redelijkerwijs mocht menen dat wel al uitspraak op bezwaar was gedaan.
Aanslag IB/PVV 2013
9. Op grond van het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt, nu de vereiste aangifte niet is gedaan, de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit brengt mee dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Eiser dient daarom overtuigend aan te tonen dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en de uitspraak op bezwaar daarom niet in stand kan blijven. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd is hij daarin niet geslaagd. De enkele stelling in beroep dat er voor een totaalbedrag van € 23.985 aan privéopnamen zijn geweest en dat de gegevens uit de aangifte juist zijn is daarvoor onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat dit bedrag niet is terug te vinden in de door eiser in bezwaar en in beroep overgelegde jaarstukken. Dat dit bedrag zoals eiser ter zitting heeft verklaard enerzijds is verwerkt in de balanspost ‘kapitaal’ en anderzijds in de balanspost ‘privé vennoten’ en dat deze balanspost een cumulatief bedrag is van de opnames en stortingen sedert de start van de ondernemingen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
10. De omkering van de bewijslast ontslaat verweerder niet van zijn verplichting aannemelijk te maken dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting. Nu verweerder de hoogte van de ambtshalve aanslag heeft gebaseerd op eisers gerealiseerde omzetten in 2011 en 2012 en daarbij rekening heeft gehouden met het feit dat eiser in hetlevensonderhoud van hemzelf en zijn gezin moet voorzien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan zijn verplichting heeft voldaan.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
11. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
12. Niet in geschil is dat eiser ook na daartoe te zijn gemaand, niet tijdig aangifte heeft gedaan, namelijk pas op 18 september 2015. Dat dit zijn oorzaak zou vinden in privéomstandigheden van de gemachtigde, neemt het aangifteverzuim echter niet weg. Er is ook niet gebleken dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank acht de boete van € 49 daarom terecht opgelegd en gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen en gezien het feit dat tegen de aanslag Zvw 2013 geen andere gronden zijn aangevoerd, is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.