ECLI:NL:RBDHA:2016:9252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboeten voor gebruik van de weg zonder handelaarskentekenplaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboeten die aan eiser zijn opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde P.J. Hendriks, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die betrekking hadden op het gebruik van een personenauto zonder handelaarskentekenplaten. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de handelaarsregeling, omdat de handelaarskentekenplaten niet op de daarvoor bestemde plaats op de auto waren bevestigd. De rechtbank verwees naar de wettelijke bepalingen en eerdere rechtspraak, waaruit bleek dat de inspecteur gerechtigd was om voor elke constatering van niet-naleving van de handelaarsregeling een naheffingsaanslag op te leggen. Eiser had aangevoerd dat de naheffingsaanslagen onterecht waren opgelegd, omdat hij de handelaarskentekenplaten wel in de auto had, maar deze niet correct waren bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes terecht waren opgelegd, ook al waren deze zeven maanden na de constateringen opgelegd. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees erop dat het gebruik van camerabeelden voor controle door de inspecteur is toegestaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak om te voldoen aan de voorwaarden van de handelaarsregeling en bevestigt de bevoegdheid van de inspecteur om naheffingsaanslagen op te leggen bij niet-naleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/2386 en SGR 16/2387

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 augustus 2016 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: P.J. Hendriks),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 maart 2016 op het bezwaar van eiser tegen de opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen over de tijdvakken 6 juni 2014 tot en met 5 juni 2015 en 7 juni 2014 tot en met 6 juni 2015 (de naheffingsaanslagen).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2016.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] .

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. De personenauto (kampeerauto) van het merk Citroën met kenteken [kentekennummer] (de auto) stond volgens de kentekenregistratie vanaf 16 juni 2014 opgenomen in de handelsvoorraad van eiser.
2. Op 5 juni 2015 respectievelijk 6 juni 2015 is middels camera geconstateerd dat met de auto zonder handelaarskentekenplaat gebruik is gemaakt van de openbare weg.
3. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur aan eiser de naheffingsaanslagen opgelegd, in beide gevallen een belastingbedrag van € 425. Tegelijkertijd is aan eiser bij elk van de aanslagen een verzuimboete van € 425 opgelegd.
4. In geschil is of de naheffingsaanslagen en boetes terecht zijn opgelegd.
5. Eiser stelt dat de handelaarskentekenplaten wel in de auto aanwezig waren, ze zaten namelijk achter de voor- en achterruit van de auto, en dat hij niet wist dat ze over de originele platen heen moesten worden bevestigd. Verder acht eiser het onredelijk dat hij over vrijwel hetzelfde tijdvak tweemaal een naheffing met boete opgelegd heeft gekregen en dat hij hier pas na zeven maanden bericht over heeft gekregen. Voorts acht hij het gebruik van de camera’s door verweerder onrechtmatig en klaagt hij dat hij door deze wijze van controleren niet de mogelijkheid heeft zijn vergissing te corrigeren en daarmee naheffing en boetes te voorkomen.
Naheffingsaanslagen
6. Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) kent een bijzondere regeling voor auto’s die tot de bedrijfsvoorraad worden gerekend (de handelaarsregeling). Bij toepassing van de handelaarsregeling wordt de motorrijtuigenbelasting niet geheven ter zake van het houden van het motorrijtuig maar, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, ter zake van het opgegeven handelaarskenteken.
7. Artikel 3 Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 bepaalt dat, ingeval een auto op grond van artikel 1, tweede lid, Wet MRB tot de bedrijfsvoorraad wordt gerekend, dient te worden voldaan aan de in artikel 37, derde en vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden.
8. In artikel 37, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 is, onder verwijzing naar artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement, de verplichting neergelegd om bij gebruik van een auto die tot de bedrijfsvoorraad behoort het handelaarskenteken te gebruiken. In hetzelfde artikel is neergelegd dat de Dienst Wegveerkeer (RDW) hier voorschriften aan kan verbinden. In paragraaf 3.2 van de ‘Informatiemap voor de voertuigbranche’, zijn de voorwaarden vermeld die de RDW verbindt aan het gebruik van het handelaarskenteken. Daar is, onder meer, opgenomen dat de handelaarskentekenplaten op de daarvoor bestemde plaats op het voertuig moeten worden bevestigd. Aangezien het handelaarskenteken in de plaats treedt van het kenteken dat aan de desbetreffende auto is toegekend, kan dit niet anders worden gelezen dan dat de handelaarskentekenplaten moeten worden aangebracht op de plaats van de oorspronkelijke kentekenplaten.
Nu eiser de auto op het moment van de constateringen tot zijn bedrijfsvoorraad rekende en de handelaarskentekenplaten achter de voor- en achterruit van de auto en dus niet op de daarvoor bestemde plaats op de auto waren bevestigd, werd niet aan de voorwaarden van de handelaarsregeling voldaan zodat verweerder met inachtneming van artikel 69, eerste lid, Wet MRB terecht beide naheffingsaanslagen heeft opgelegd. De omstandigheid dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd zeven maanden na de constateringen is, gelet op de in artikel 20, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) opgenomen naheffingstermijn van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan, wellicht traag maar niet onrechtmatig.
9. Dat eiser het onredelijk vindt dat hij over vrijwel hetzelfde tijdvak twee naheffingsaanslagen en boetes heeft gekregen, maakt niet dat een van de naheffingsaanslagen zou moeten worden vernietigd. De Hoge Raad heeft in overweging 2.4 van zijn arrest van 19 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3614) geoordeeld dat het de inspecteur is toegestaan om, wanneer op verschillende dagen wordt geconstateerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de handelaarsregeling, voor iedere constatering een naheffingsaanslag met een verzuimboete op te leggen die is berekend over een tijdsduur van 12 maanden.
10. Eisers stelling dat door de gehanteerde wijze van controleren hij niet de mogelijkheid heeft zijn vergissing te corrigeren en daarmee naheffing en boetes te voorkomen treft evenmin doel, want ook bij fysieke controle zou het belastbare feit zich dan al hebben voorgedaan en was de belasting reeds verschuldigd. Het is verweerder voorts toegestaan om voor controle gebruik te maken van camerabeelden afkomstig van de politie. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van het gerechtshof Den Haag van 13 november 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:3207) en van het gerechtshof Den Bosch van 27 maart 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:1086).
Verzuimboetes
11. Op grond van artikel 70 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c van de Awr en paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt verweerder met betrekking tot situaties waarvoor op grond van artikel 69 van de Wet MRB een naheffingsaanslag is opgelegd een verzuimboete op van 100% met een maximum van € 5.278.
12. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Eisers stelling dat hij de RDW heeft gebeld met de vraag of er regels zijn met betrekking tot de plaats waar de kentekenplaten bevestigd moeten worden en dat daarop werd geantwoord dat daar geen regels voor zijn maakt niet dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Eiser heeft ter zitting immers erkend dat hij beschikte over de informatiemap van de RDW en dat daarin is te vinden dat ‘de handelaarskentekenplaten op de daarvoor bestemde plaats op het voertuig moeten zijn bevestigd’.
13. Zoals in het onder 9 genoemde arrest is bepaald, heeft verweerder voor elk van de naheffingsaanslagen een boete mogen opleggen. De rechtbank acht de verzuimboetes dan ook terecht opgelegd en, uit oogpunt van normhandhaving, passend en geboden.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.