ECLI:NL:RBDHA:2016:9345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
SGR 16/8925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking AIO-aanvulling en terugvordering van teveel ontvangen bijstand op basis van vermogen in onroerend goed in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de intrekking van de AIO-aanvulling van eiseres. De Svb heeft de AIO-aanvulling ingetrokken op basis van de veronderstelling dat eiseres over vermogen in de vorm van onroerend goed in het buitenland beschikt. Eiseres ontving vanaf 1 januari 2008 AIO-aanvulling, maar de Svb heeft vastgesteld dat eiseres een woning in [land] bezit, waarvan de waarde hoger is dan de vermogensgrens voor alleenstaanden. Eiseres heeft betwist dat de woning haar eigendom is en heeft aangevoerd dat deze eigendom is van het gezin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb de intrekking van de AIO-aanvulling niet heeft beperkt tot een bepaalde periode en dat de beoordeling van de bestuursrechter de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 maart 2015 beslaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar vermogenssituatie in die periode zodanig was dat zij recht had op AIO-aanvulling. De rechtbank heeft de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van € 69.600,21 van eiseres op goede gronden gehandhaafd. Eiseres heeft geen objectieve gegevens overgelegd die haar stelling ondersteunen dat de woning geen waarde heeft of dat zij geen eigenaar is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8925

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.F. Larsson),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Oudenes).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2015 (primair besluit I) heeft verweerder de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) van eiseres met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken.
Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum (primair besluit II) heeft verweerder een bedrag van € 69.600,21 aan teveel ontvangen AIO-aanvulling van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 28 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft op 27 juni 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn niet binnen de tiendagentermijn van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ontvangen. De rechtbank heeft ter zitting besloten de stukken niet tot de gedingstukken toe te laten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Stevers , kantoorgenoot van haar gemachtigde, vergezeld van [zoon van eiseres] , de zoon van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres ontving met ingang van 1 januari 2008 algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande. Eiseres heeft op 17 december 2012 op het heronderzoekformulier van verweerder aangegeven dat zij geen onroerende zaken in of buiten Nederland bezit.
1.2
In een telefoongesprek met verweerder op 14 januari 2013 heeft een van de zoons van eiseres meegedeeld dat eiseres een woning in [land] heeft (hierna: de woning). De waarde daarvan zou volgens de zoon minder dan € 2.000,- bedragen. Op 15 januari 2013 hebben de zoons van eiseres telefonisch medegedeeld dat de woning in [land] niet van eiseres is, maar van het gehele gezin. Bij brief van 16 januari 2013 heeft verweerder eiseres verzocht een recent taxatierapport van de woning in [land] te overleggen. Verweerder heeft dit verzoek bij brieven van 7 mei 2013 en 8 oktober 2013 herhaald en voorts gevraagd om de eigendomsakte van de woning.
1.3
[zoon van eiseres] heeft in zijn brief, door verweerder ontvangen op 18 oktober 2013, medegedeeld dat het niet mogelijk is om een eigendomsakte van de woning te verkrijgen. De woning heeft volgens de zoon momenteel geen waarde. Bij de brief is een in de Franse taal gestelde ‘Attestation Administrative’ (administratieve verklaring) van 23 augustus 2013 overgelegd, afkomstig van het dorpshoofd van [gemeente] in [land] . Daarin is opgenomen dat de [persoon 3] (het wijkhoofd) van [plaats] heeft verklaard dat eiseres aldaar een woning bezit. De woning is in 1968 gebouwd van klei en steen en heeft een oppervlakte van 100 m². Verweerder heeft vervolgens een onderzoek naar eiseres’ vermogen ingesteld.
1.4
Volgens de handhavingsrapportage van 24 februari 2015 heeft [persoon 3] medegedeeld dat eiseres een eigen woning in het dorp heeft aan het adres [adres 1] , provincie [provincie] , in [land] . Eiseres heeft de woning na de dood van haar man laten bouwen. Zij verblijft af en toe in de woning als ze op vakantie is. De woning is niet geregistreerd, aldus de [persoon 3] . In het kader van het onderzoek heeft een beëdigd taxateur een taxatie uitgevoerd. Blijkens het taxatierapport van 22 januari 2015 bevindt de woning zich op een terrein van ongeveer 100 m². De constructie van de woning is over het algemeen in goede staat. Het exterieur is simpel. De grond en woning tezamen zijn door de taxateur op 130.000 [buitenlandse valuta] gewaardeerd. Dit komt overeen met ongeveer € 11.800,-.
2. Bij primair besluit I en II – gehandhaafd bij het bestreden besluit – heeft verweerder eiseres’ AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken en een bedrag van € 69.600,21 van haar teruggevorderd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres over vermogen in de vorm van een woning beschikt. De huidige geschatte waarde van de woning is € 11.800,-. Dit is hoger dan de vermogensgrens voor alleenstaanden, zodat eiseres geen recht heeft op AIO-aanvulling. Over de periode van januari 2008 tot en met december 2014 kan de waarde van de woning niet exact worden bepaald, zodat niet kan worden vastgesteld of eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Er zijn geen dringende redenen om van intrekking of terugvordering af te zien, aldus verweerder.
3. Eiseres betwist dat de woning haar eigendom is. De woning is na het overlijden van haar echtgenoot gebouwd en aan het hele gezin van eiseres geschonken. Er bestaat geen notariële akte waaruit blijkt dat eiseres de eigenaar is. Eiseres kan, net als de overige familieleden, over de woning beschikken indien zij in [land] is. Eiseres betwist voorts de stelling van verweerder dat de woning ongeveer € 11.800,- waard is. De woning is van klei gebouwd en nooit meer waard geweest dan de op 1 januari 2008 geldende vermogensgrens van € 5.325,-. Het taxatierapport is onvoldoende om een hogere waarde aan te nemen omdat daaruit niet blijkt of de taxateur de binnenkant van de woning heeft onderzocht. Evenmin is duidelijk welke factoren tot de vastgestelde waarde van € 11.800,- hebben geleid en wat de marktconforme prijzen zijn. Omdat de eigendom van de woning is verdeeld over het gezin en omdat de woning een lage waarde heeft, mocht eiseres ervan uitgaan dat zij de woning niet als vermogen aan verweerder hoefde te melden.
Eiseres betoogt verder dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Daarnaast staat het terugvorderingsbedrag niet in verhouding tot de door verweerder vastgestelde waarde van de woning. Gelet op het lage inkomen van eiseres wordt zij door het bestreden besluit onevenredig in haar belangen getroffen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking van de AIO-aanvulling niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. De beoordeling van de bestuursrechter bestrijkt in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. Dat betekent dat de te beoordelen periode van 1 januari 2008 tot en met 5 maart 2015 loopt.
5.1
Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet (Pw) in werking getreden en is de Wet werk en bijstand (Wwb) komen te vervallen. Sindsdien verschaft de Pw de formele bevoegdheidsgrondslag voor het toekennen of intrekken van de AIO-aanvulling en voor het terugvorderen daarvan. Primair besluit I heeft deels betrekking op het recht op uitkering in een periode die vóór 1 januari 2015 ligt en deels op de periode daarna. Hoewel formeel gesproken ingevolge artikel 78z, vierde lid, van de Pw, de Pw op dit beroep van toepassing is, moet de intrekking over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2014 worden getoetst aan de materiële bepalingen van de wetgeving zoals die luidde vóór 1 januari 2015, dus aan de bepalingen van de Wwb. De rechtbank baseert zich voor dit oordeel op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 juni 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AX9529). De intrekking over de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 maart 2015 dient te worden getoetst aan de bepalingen van de Pw. Op de terugvordering is de Pw van toepassing omdat de vordering na inwerkingtreding van de Pw is ontstaan. Omdat de relevante bepalingen grotendeels hetzelfde luiden, spreekt de rechtbank in het navolgende van de Pw.
5.2
Op grond van artikel 47a, eerste lid, van de Pw – voor zover hier van belang – heeft de Svb tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan alleenstaanden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
5.3
Ingevolge artikel 47a, derde lid, van de Pw zijn de artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.
5.4
Artikel 47b, eerste lid, van de Pw bepaalt – voor zover hier van belang – dat voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, in de artikelen 17, 54 en 58 voor het college telkens de Svb wordt gelezen.
5.5
Artikel 17, eerste lid, van de Pw bepaalt – voor zover hier van belang – dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
5.6
Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
5.7
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, trekt verweerder een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. De rechtbank wijst er op dat deze wetsbepaling tot 1 juli 2013 slechts een bevoegdheid en geen verplichting tot intrekking van het recht op bijstand inhield. Op 1 juli 2013 is deze bepaling gewijzigd, maar daarbij is door de wetgever niet in overgangsrecht voorzien. Daarom geldt dat deze wijziging onmiddellijk in werking is getreden en dus ook van toepassing is op bestaande rechtsposities en -verhoudingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952. Ten tijde van het bestreden besluit was verweerder dus verplicht bij een schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand te in te trekken.
5.8
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert verweerder de kosten van de bijstand terug voor zover de aanvulling ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Ingevolge het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6. Een besluit tot intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling is een voor eiseres belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
7. Uit het beroepschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres zich op het standpunt stelt dat de woning sinds 1968 eigendom is van haar gezin. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat zij in ieder geval aanspraak kan maken op een deel van het vermogen in de vorm van de woning. Het gegeven dat een persoon een aandeel heeft in de eigendom van een onroerende zaak rechtvaardigt namelijk de vooronderstelling dat dit aandeel een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2123). De rechtbank overweegt voorts dat het beschikken over (een aandeel in) een onroerende zaak, ook wanneer deze zich in het buitenland bevindt, onmiskenbaar een feit is waarvan het de AIO-gerechtigde redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat het van invloed kan zijn op het recht op AIO-aanvulling, zodat dit valt onder de reikwijdte van de inlichtingenplicht. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet meer in geschil dat eiseres bij verweerder geen melding heeft gemaakt van (haar aandeel in) de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. De stelling van eiseres dat zij de eigendom van de woning deelt en dat de woning weinig waarde heeft, doet aan het voorgaande niet af.
8. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden.
Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval dat hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op AIO-aanvulling zou hebben bestaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Zij heeft met betrekking tot haar aandeel in de eigendom en de waarde van de woning geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd. De enkele stelling dat zij de woning deelt met haar gezin is onvoldoende. Deze stelling wordt ook niet bevestigd door de administratieve verklaring omdat deze niet vermeldt dat de woning gedeeld eigendom is van eiseres en haar kinderen. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de door een beëdigde lokale taxateur vastgestelde waarde van de woning van (omgerekend) € 11.800,- voor onjuist te houden. Eiseres heeft geen tegenrapport van een makelaar of taxateur ingebracht dat daarvoor aanknopingspunten biedt. De omstandigheid dat de taxateur niet in de woning is geweest, hoeft niet te betekenen dat de waarde van de woning onjuist is vastgesteld. Gelet op hetgeen in het taxatierapport is opgenomen, is verweerder voldoende op de hoogte van de situatie ter plaatse.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar vermogenssituatie in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 maart 2015 zodanig was dat zij voor een AIO-aanvulling in aanmerking kwam. Verweerder heeft eiseres’ AIO-aanvulling over de periode in geding dan ook op goede gronden ingetrokken. Dit betekent tevens dat verweerder in beginsel gehouden was de ten onrechte uitgekeerde AIO-aanvulling van € 69.600,21 van eiseres terug te vorderen.
11. [zoon van eiseres] heeft ter zitting gesteld dat verweerder aan hem heeft medegedeeld dat de AIO-aanvulling van eiseres niet zou worden ingetrokken en teruggevorderd indien wordt aangetoond dat de zoons de verbouwingen aan de woning hebben betaald. Nu verweerder deze ongemotiveerde stelling heeft weersproken, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat daadwerkelijk van de zijde van verweerder een ondubbelzinnige toezegging is gedaan waaraan eiseres gerechtvaardigde verwachtingen heeft kunnen ontlenen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten besluiten om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële consequenties die de terugvordering voor de belanghebbende heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2775). De enkele stelling dat eiseres een laag inkomen heeft, is geen dringende reden zoals hiervoor bedoeld. Voorts doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Daarbij heeft eiseres als schuldenaar bescherming (of kan zij deze zo nodig inroepen) van de regels over de beslagvrije voet, als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De stelling van eiseres dat van terugvordering moet worden afgezien omdat de waarde van de woning zich niet verhoudt tot het terugvorderingsbedrag, slaagt evenmin nu artikel 58 van de Pw geen ruimte biedt voor een belangenafweging.
13. De rechtbank overweegt voorts dat eerst ter zitting is gesteld dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het terugvorderingsbedrag tot stand is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze grond tardief is aangevoerd en zal deze grond daarom als in strijd met de goede procesorde onbesproken laten.
14. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, voorzitter, en mr. C.J. Waterbolk en mr. D.R. van der Meer, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.