ECLI:NL:RBDHA:2016:9398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
C/09/491850 / HA ZA 15-773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendomsvoorbehoud en faillissement van Etam Groep Retail B.V.

In deze bodemzaak, uitgesproken op 20 april 2016 door de Rechtbank Den Haag, zijn Stitch Fashion B.V. en JED Textiles B.V. eiseressen in een geschil met de curatoren van het faillissement van Etam Groep Retail B.V. De eiseressen, leveranciers van Etam, vorderen betaling van een bedrag van € 106.297,36, dat zij menen te vorderen op basis van een eigendomsvoorbehoud. De rechtbank behandelt de vordering op basis van artikel 37 van de Faillissementswet, dat betrekking heeft op de nakoming van wederkerige overeenkomsten in faillissement. De rechtbank oordeelt dat de curatoren onrechtmatig hebben gehandeld door de kleding van de eiseressen te verkopen zonder hen een redelijke vergoeding aan te bieden. De rechtbank komt tot de conclusie dat de schade die de eiseressen hebben geleden door de verkoop van hun kleding in totaal € 140.582 bedraagt. Na aftrek van een eerder betaald bedrag van € 123.446,40, resteert een bedrag van € 17.135,60 dat de curatoren aan Stitch moeten betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseressen voor het overige af, waaronder de vordering tot verklaring voor recht en de vordering tot hoofdelijke veroordeling van de curatoren. De curatoren worden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/491850 / HA ZA 15-773
Vonnis van 20 april 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STITCH FASHION B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JED TEXTILES B.V.,
gevestigd te Hoorn,
eiseressen,
advocaat mr. J. van Mens te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2] ,wonende te [woonplaats 2] ,
in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van Etam Groep Retail B.V.,
gedaagden,
advocaat mr. drs. R.W.A. Brunninkhuis te Den Haag.
Eisers zullen hierna gezamenlijk Stitch c.s. genoemd worden. Afzonderlijk worden zij Stitch en JED genoemd. Gedaagden zullen (ook) worden aangeduid als de curatoren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juni 2015;
  • de conclusie van antwoord van 30 september 2015;
  • het tussenvonnis van 14 oktober 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte houdende overlegging producties, tevens akte houdende wijziging van eis van 21 maart 2016;
  • de akte ten behoeve van de comparitie van partijen van 30 maart 2016 van de zijde van de curatoren;
  • de antwoordakte tevens houdende overlegging productie van 31 maart 2016 van de zijde van Stitch c.s.;
  • de akte vermindering eis van 5 april 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 april 2016;
  • de brief van mr. Van Mens van 13 april 2016 met een reactie op het proces-verbaal;
  • de brief van 18 april 2016 van mr. Brunninkhuis met een reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Op de comparitie van partijen is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Stitch en JED zijn vennootschappen die zich bezighouden met de productie en groothandel in textiel, kleding en modeartikelen. Etam Groep Retail BV (hierna: Etam) hield zich met name bezig met de exploitatie van kleinhandelszaken in dames- en meisjeskleding. Stitch c.s. zijn enige jaren leverancier van Etam geweest.
2.2.
Op 25 februari 2015 is tussen Stitch c.s. en Etam overeengekomen dat de door Stitch c.s. geleverde en nog te leveren goederen eigendom blijven van Stitch c.s. totdat Etam de desbetreffende openstaande facturen volledig heeft gedaan.
2.3.
Op 8 april 2015 had Stitch ter zake van geleverde partijen kleding een bedrag van Etam te vorderen van € 682.046,05. JED had op die datum een bedrag van Etam te vorderen van € 18.460,38. Op 8 april 2015 is Etam door Stitch c.s. gesommeerd tot betaling van de openstaande facturen.
2.4.
Bij beschikking van 9 april 2015 heeft de rechtbank Den Haag op verzoek van Etam de voorlopige surseance van betaling verleend onder vaststelling van een afkoelingsperiode van twee maanden. Gedaagden zijn aangesteld als bewindvoerders.
2.5.
Op 10 april 2015 zijn de bewindvoerders schriftelijk door Stitch c.s. op de hoogte gebracht van het eigendomsvoorbehoud.
2.6.
Bij brief van 14 april 2015 heeft de advocaat van Stitch c.s. zich – in reactie op een op 12 april 2015 gevoerd telefoongesprek met de bewindvoerder [gedaagde 1] – op het standpunt gesteld dat de bewindvoerders gehouden zijn bij vervreemding van de voorraad de factuurwaarde aan hen te vergoeden. In dezelfde brief hebben Stitch c.s. zich bereid verklaard om de redelijke kosten ter uitlevering van de kleding aan de bewindvoerders te vergoeden indien Stitch c.s. het beroep op afgifte van onder eigendomsvoorbehoud geleverde kleding buiten faillissement ook daadwerkelijk geldend kan maken.
2.7.
Tijdens de surseance van betaling is de onderneming van Etam voorlopig tijdelijk voortgezet. In verband daarmee is op 15 april 2015 het volgende persbericht verstuurd:
“De directie streeft er naar dat gedurende de surseance van betaling zowel de winkels als de webshops open blijven. Ook hoofdkantoor en distributiecentrum blijven vooralsnog operationeel.
Gelijktijdig met het uitspreken van de surseance van betaling wordt naar verwachting een afkoelingsperiode afgekondigd. Leveranciers kunnen de bij Etam aanwezige goederen waar zij mogelijk eigenaar van zijn in deze periode niet opeisen.”
2.8.
Nadat op 16 april 2015 een bespreking had plaatsgevonden tussen Stitch c.s., de directie van Etam en de curatoren, hebben Stitch c.s. bij brief van 21 april 2015 de curator een voorstel gedaan voor de vergoeding van de doorverkochte kleding. Dit voorstel komt erop neer dat de curatoren de factuurbedragen betalen onder aftrek van de kosten die zijn gemoeid met de uitwinning van de kleding.
2.9.
Bij beschikking van 21 april 2015 heeft de rechtbank Den Haag de surseance van betaling omgezet in een faillissement onder benoeming van gedaagden tot curator. Ook de afkoelingsperiode is voortgezet. De winkels van Etam zijn ook na 21 april 2015 nog opengebleven en de verkoop van kleding is voortgezet tot eind april 2015.
2.10.
Op 1 mei 2015 heeft de doorstart van Etam plaatsgevonden. De koper FIPH B.V. heeft (onderdelen van) Etam van de boedel gekocht.
2.11.
Op 4 mei 2015 is tussen Stitch c.s. en FIPH B.V. overeenstemming bereikt over de overname van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde kleding die niet was verkocht. De kleding van Stitch c.s. is tegen een percentage van 50% van de factuurprijs verkocht.
2.12.
Bij e-mail van 12 mei 2015 is door de curatoren aan Stitch c.s. voorgesteld ter zake van de verkochte kleding van Stitch c.s. 70% van de kostprijswaarde (welke waarde een paar procent hoger ligt dan de factuurwaarde) te vergoeden. Dit voorstel is niet door Stitch c.s. aanvaard.
2.13.
Alle leveranciers met een rechtsgeldige goederenrechtelijke aanspraak hebben hetzelfde aanbod gekregen. Deze regeling is door de curatoren met de rechter-commissaris voorbesproken en gepresenteerd tijdens een informele crediteurenbijeenkomst op 18 mei 2015. Met uitzondering van Stitch c.s. hebben alle leveranciers het aanbod aanvaard.
2.14.
Op 31 maart 2016, dus vlak voor de comparitie van partijen, hebben de curatoren een bedrag van € 123.446,40 betaald aan Stitch en een bedrag van € 317,80 aan JED. Dit bedrag komt overeen met 70% van de kostprijswaarde van de verkochte kleding.

3.Het geschil

3.1.
Stitch c.s. vordert – samengevat en na twee wijzigingen van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat de curatoren ieder zijn tekortgeschoten jegens Stitch c.s., althans dat de curatoren onrechtmatig jegens Stitch c.s. hebben gehandeld althans dat zij ten koste van Stitch c.s. ongerechtvaardigd zijn verrijkt;
een verklaring voor recht dat Stitch c.s. recht heeft op een direct af te dragen bedrag van € 106.297,36 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2016;
hoofdelijke veroordeling van de curatoren tot betaling aan Stitch c.s. van € 106.297,36 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2016;
veroordeling van de curatoren tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet worden voldaan binnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis;
veroordeling van de curatoren in de nakosten.
3.2.
Deze vordering is in de kern genomen op de volgende drie grondslagen gestoeld. Stitch c.s. ontlenen de primaire grondslag aan artikel 37 lid 1 Fw. Op basis daarvan vorderen zij nakoming door de curatoren van de met Etam gesloten koopovereenkomst. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat de curatoren hebben nagelaten zekerheid te stellen als bedoeld in artikel 37 lid 2 Fw zodat zij in elk geval gehouden zijn de daardoor ontstane schade te vergoeden. Als meer subsidiaire grondslag is onrechtmatig handelen van de curatoren opgevoerd. Dit bestaat er volgens Stitch c.s. in dat de curatoren de aan Etam verkochte kleding waarop een eigendomsvoorbehoud rustte hebben verkocht onder aanbod van een vergoeding van 70% van de kostprijswaarde in plaats van de factuurwaarde. Ten slotte stellen Stitch c.s. zich op het standpunt dat de boedel ongerechtvaardigd is verrijkt.
3.3.
Het gevorderde bedrag van € 106.297,36 is, zo volgt uit de akte vermindering van eis, op de volgende wijze tot stand gekomen. Stitch c.s. hebben hun vordering op Etam begroot op € 208.824 inclusief btw. In hun visie zijn de curatoren ook btw verschuldigd omdat bij toewijzing van de vordering Stitch c.s. gehouden zijn de btw aan de fiscus te voldoen en zij geen beroep kunnen doen op artikel 29 Wet op de Omzetbelasting (Wet OB). Vermeerderd met de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 15.595 en de wettelijke rente van 8 mei 2015 tot en met 31 maart 2016, beloopt de vordering in totaal € 230.061,56. Na aftrek van het inmiddels betaalde bedrag van € 123.446,40 zijn de curatoren volgens Stitch c.s. nog een bedrag van € 106.297,36 verschuldigd.
3.4.
De curatoren voeren gemotiveerd verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. Daarbij wordt ook acht geslagen op de aanvullingen die partijen hebben gegeven op het proces-verbaal.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot artikel 37 Fw, waaraan Stitch c.s. hun primaire grondslag ontlenen, wordt het volgende overwogen. Artikel 37 Fw bevat een regeling voor het geval een wederkerige overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring zowel door de schuldenaar als zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen. In de visie van Stitch c.s. heeft niet alleen Etam nagelaten te voldoen aan haar betalingsverplichting, maar hebben zij ook zelf niet volledig voldaan aan de op hen rustende verplichting tot levering nu de kleding onder eigendomsvoorbehoud is verkocht. Dit betoog wordt verworpen. Zoals de curatoren met juistheid hebben aangevoerd is ook een levering onder eigendomsvoorbehoud een volwaardige levering in de zin van artikel 3:84 BW. Door aan Etam de macht te verschaffen van de kleding is deze aan haar geleverd. De rechtbank wijst in dit verband zowel op artikel 3:91 BW als artikel 7:9 lid 3 BW, welke bepaling specifiek betrekking heeft op de koopovereenkomst. Nu Stitch c.s. hun verplichtingen uit de koopovereenkomst volledig zijn nagekomen mist artikel 37 Fw toepassing. De vordering kan dus niet op deze grondslag worden toegewezen.
4.2.
Daarnaast is de vordering gebaseerd op onrechtmatig handelen van de curatoren in hun hoedanigheid van beheerder en vereffenaar van de boedel. Dit handelen bestaat er volgens Stitch c.s. in dat de curatoren bij het besluit tot de continuering van de verkoop van de kleding aan hen geen redelijke vergoeding hebben aangeboden. In de visie van Stitch c.s. is een redelijke vergoeding gelijk aan de factuurwaarde en niet, zoals de curatoren hebben aangeboden, 70% van de kostprijswaarde.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat Stitch c.s. de curatoren op zichzelf terecht niet verwijten dat in de afkoelingsperiode is besloten de verkoop van de kleding te continueren. De positie van de curator kenmerkt zich hierdoor dat hij bij de uitoefening van zijn taak steeds rekening moet houden met verschillende, vaak tegenstrijdige belangen. Hij dient primair de boedel te beheren ten behoeve van de schuldeisers, maar hij dient ook rekening te houden met de belangen van de failliet en met derden, zoals eigenaren. Bovendien wordt van de curator verwacht dat hij oog heeft voor belangen van maatschappelijke aard, zoals de continuïteit van een onderneming en de werkgelegenheid. In verband hiermee wordt algemeen aangenomen – en dat onderkennen Stitch c.s. ook – dat de curator tijdens de afkoelingsperiode eigendommen van derden mag vervreemden in geval sprake is van zwaarwegende belangen die prevaleren boven de belangen van individuele schuldeisers/eigenaren. Ook al onderscheidt de positie van de bewindvoerder zich in zoverre van die van de curator dat de bewindvoerder niet zelf mag beschikken over de boedel, dat neemt niet weg dat de schuldenaar onbevoegd is om zelf enige daad van beschikking betreffende de boedel te verrichten zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerder (artikel 228 Fw). In het hiernavolgende wordt daarom voor de beoordeling van de handelwijze van de curatoren geen onderscheid gemaakt tussen de periode van de surseance van betaling en het faillissement.
4.4.
De hiervoor bedoelde zwaarwegende belangen deden zich hier voor. Tussen partijen is niet in geschil dat de winkels van Etam gedurende de afkoelingsperiode zijn opengebleven met het oog op een mogelijke doorstart. Deze is kort na aanvang van het faillissement ook daadwerkelijk gerealiseerd. De curatoren hebben dus niet onrechtmatig gehandeld door de enkele continuering van de verkoop in de winkels.
4.5.
Dit neemt niet weg dat de curatoren gehouden waren bij hun handelen de rechten van Stitch c.s. als eigenaar van de kleding te waarborgen. Door de verkoop van de kleding is immers inbreuk gemaakt op hun eigendomsrecht. In overeenstemming met wat in de literatuur veelal wordt aangenomen en ook door Stitch c.s. is verdedigd, neemt de rechtbank aan dat de grondslag voor een vergoedingsplicht is gelegen in de ongerechtvaardigde verrijking van de boedel. Bij het antwoord op de vraag of de curatoren onrechtmatig tegenover Stitch c.s. hebben gehandeld door hun aanbod van 70% van de kostprijswaarde, zal dan ook worden aangesloten bij de in artikel 6:212 BW neergelegde maatstaf.
4.6.
Aangezien artikel 6:212 BW aanspraak geeft op schadevergoeding, kan deze enerzijds niet hoger zijn dan de verrijking, maar anderzijds – en dat is hier met name van belang – niet verder gaan dan het bedrag van de verarming. Het gaat er dus om welke schade Stitch c.s. – op wie ter zake de bewijslast rust – hebben geleden doordat zij hun eigendomsvoorbehoud niet hebben ingeroepen (of hebben kunnen inroepen) en de kleding niet hebben teruggekregen. De rechtbank volgt Stitch c.s. niet in hun standpunt dat de verarming gelijk is aan de factuurwaarde van € 172.582. De vergelijking die naar het oordeel van de rechtbank moet worden gemaakt is die tussen de werkelijke situatie waarin de kleding is doorverkocht en het geval dat Stitch c.s. als eigenaar de kleding had teruggekregen.
4.7.
Partijen twisten over de vraag welke kosten Stitch c.s. in dat laatste hypothetische geval zouden hebben gemaakt. De curatoren hebben een berekening van het Nederlands Taxatie en Adviesbureau (hierna: NTAB) van 21 september 2015 in het geding gebracht. Het NTAB heeft, zo is door de curatoren ter zitting verklaard, voor de gehele voorraad van Stitch c.s. afkomstige kleding een becijfering gegeven van de kosten voor de boedel voor het geval Stitch c.s. hun voorraden hadden willen ophalen uit de winkels en het distributiecentrum. Als te verrichten werkzaamheden zijn vermeld het begeleiden door een vertegenwoordiger van de boedel van de ophaalactie en de te verrichten acties ter plekke, te weten het uitsorteren per winkel en in het distributiecentrum van de voorraden van Stitch c.s. en het verwijderen van de etiketten van Etam uit de kleding. Het NTAB heeft deze kosten berekend op een bedrag van in totaal € 62.400, waarbij is uitgegaan van vier winkels per mandag (50 mandagen), 2 mandagen voor het distributiecentrum en een tarief van € 1.200 per mandag. Daarnaast heeft het NTAB nog een bedrag van € 1.000 becijferd voor het in stand houden van de infrastructuur van de winkels en het distributiecentrum, omgeslagen over de boedel en leveranciersbelangen.
4.8.
Zoals gezegd, heeft de berekening betrekking op de hele voorraad van Stitch c.s. en niet uitsluitend op de in de winkels doorverkochte kleding. De tijdens de afkoelingsperiode verkochte kleding vertegenwoordigt ongeveer een kwart van de op 8 april 2015 bij Etam aanwezige kleding van Stitch c.s. (met een factuurwaarde van € 700.506,42). Ter zitting is gesproken over de noodzaak en wenselijkheid van een nader, door de rechtbank te gelasten, deskundigenbericht. Stitch c.s., in wier optiek het door het NTAB berekende bedrag niet in verhouding staat tot de waarde van de kleding die is doorverkocht, heeft nadrukkelijk verzocht geen deskundigenbericht te gelasten. In de visie van de curatoren is een deskundigenbericht wel nodig om de schade te kunnen bepalen.
4.9.
De schade moet worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat (artikel 6:97 BW). Dit geval doet zich hier voor. Bij de vaststelling van de kosten die gemoeid zouden zijn geweest met het ophalen van de kleding komt het hoe dan ook aan op een inschatting daarvan. De rechtbank zal daarom zelf op basis van de berekening van het NTAB een inschatting maken van die kosten. Stitch c.s. hebben weliswaar de berekening ook als zodanig bestreden, maar aan die betwisting wordt grotendeels als onvoldoende concreet voorbij gegaan. Ook al zouden Stitch c.s., zoals zij ter zitting hebben verdedigd, op zichzelf in staat zijn geweest de kleding zelf op te halen, vanuit het gezichtspunt van de curatoren is begrijpelijk dat zij begeleiding nodig achten bij een eventuele terughaalactie. De daarmee gemoeide kosten per mandag zijn niet bestreden, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Dat ook de door het NTAB genoemde sorteerwerkzaamheden noodzakelijk zouden zijn geweest, is niet bestreden. Wel hebben Stitch c.s. de noodzaak van de verwijdering van de etiketten voldoende gemotiveerd bestreden. Of de verwijdering van de etiketten noodzakelijk zou zijn geweest, is volgens hen afhankelijk van de persoon van de uiteindelijke koper van de kleding. Stitch c.s. hebben onbestreden gesteld dat de kleding hoogstwaarschijnlijk aan de doorstarter zou zijn verkocht die de winkels van Etam heeft voortgezet.
4.10.
Op basis van het voorgaande wordt met betrekking tot de omvang van de kosten het volgende overwogen. De rechtbank acht het enerzijds niet juist om uit te gaan van het totaal van de door het NTAB berekende kosten. Dat zou onvoldoende recht doen aan het feit dat slechts een kwart van de kleding in geding is. Anderzijds is het niet juist om de door het NTAB berekende kosten volledig naar rato van de hoeveelheid verkochte kleding in aanmerking te nemen – in welk geval de kosten zouden worden begroot op ongeveer € 16.000 –. Dat zou onvoldoende recht doen aan het feit dat in de berekening kosten zijn opgenomen die ook zouden zijn gemaakt indien slechts een kwart van de kleding zou zijn teruggenomen. Aangenomen dat de kleding over alle winkels is verspreid – Stitch c.s. hebben niet gesteld dat dit anders is – ligt het voor de hand dat hoe dan ook alle winkels van Etam en het distributiecentrum zouden zijn bezocht. Met inachtneming van dit een en ander acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van een bedrag aan kosten van € 30.000. In aanmerking genomen dat Stitch c.s. ook zelf kosten zou hebben gehad voor de terughaalactie, schat de rechtbank het totale bedrag aan kosten op € 32.000. Er is geen aanleiding om bij de schadeberekening daarnaast rekening te houden met inkomstenderving als gevolg van een mogelijke lagere verkoopprijs aan een nieuwe koper. Ter zitting heeft de directeur van Stitch c.s. een aantal keren beklemtoond dat de geleverde collectie basiskleding betreft die niet modegevoelig is en dat voor deze collectie een gelijkblijvende afzetmarkt is blijven bestaan. De curatoren hebben weliswaar opgemerkt dat Stitch c.s. bij de verkoop van de resterende kleding aan FIPH B.V. genoegen hebben genomen met een prijs van 50% van de factuurwaarde, maar Stitch c.s. hebben daar terecht tegen in gebracht dat het bij deze verkoop ging om kleding die nog in de Etam-winkels aanwezig was.
4.11.
In verband met de vaststelling van de vergoeding is hangende de procedure tussen partijen nog een ander geschilpunt gerezen. Dit betreft de vraag of de door de curatoren verschuldigde schadevergoeding moet worden verhoogd met btw. De curatoren hebben zich onder verwijzing naar artikel 2 en 73 van de Europese btw-richtlijn 2006/112/EG en jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie terecht op het standpunt gesteld dat over een door de rechter toe te kennen schadevergoeding als de onderhavige in beginsel geen btw is verschuldigd. Alleen indien de schadevergoeding de rechtstreekse betaling voor de prestatie vormt, zal de heffing van omzetbelasting aan de orde komen. Dat rechtstreekse verband ontbreekt in dit geval. De door de curatoren – op basis van dit vonnis – te betalen schadevergoeding vormt niet de rechtstreekse betaling voor de door Stitch c.s. op basis van de koopovereenkomst(en) aan Etam geleverde kleding. Ofschoon de uiteindelijke beslissing over de btw-verplichting bij de fiscus ligt, zal deze naar verwachting niet verschuldigd zijn. Op grond van dit oordeel zal de rechtbank bij de vaststelling van de schadevergoeding de btw buiten beschouwing laten.
4.12.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de schade die Stitch c.s. hebben geleden door de verkoop van hun kleding in totaal € 140.582 (€ 172.582 minus € 32.000) bedraagt. Dit betekent dat de curatoren met hun aanbod om € 123.446,040 te betalen (70% van de kostprijswaarde) onvoldoende de rechten van Stitch c.s. hebben gewaarborgd. In zoverre hebben zij dan ook onrechtmatig tegenover Stitch c.s. gehandeld. De omstandigheid dat het aanbod in overleg met de rechter-commissaris tot stand is gekomen en alle overige leveranciers met goederenrechtelijke aanspraken dit aanbod hebben aanvaard, is onvoldoende redengevend voor een ander oordeel.
4.13.
Het beroep op eigen schuld wordt verworpen. Ook indien met de curatoren wordt aangenomen dat Stitch c.s. de gelegenheid is geboden de kleding terug te halen – hetgeen door Stitch c.s. gemotiveerd is bestreden – kan Stitch c.s. in de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen dat zij, al dan niet met tussenkomst van de rechter-commissaris, geen poging hebben gedaan de kleding terug te halen. Zoals ter zitting van de zijde van Stitch is verklaard, is weliswaar overwogen de rechter-commissaris om toestemming te vragen de kleding op te halen, maar Stitch c.s. hebben daar naar hun zeggen vanaf gezien, gelet op enerzijds het belang van de continuering van de onderneming en anderzijds de geringe kans van slagen van een dergelijk verzoek. In het licht hiervan én gelet op de uitdrukkelijke intentie van de curatoren om de onderneming te continueren met het oog op een doorstart, kan niet worden gezegd dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan Stitch c.s. kan worden toegerekend.
4.14.
Voor zover Stitch c.s. de curatoren daarnaast nog het verwijt maken dat zij pas op 22 mei 2015 inzicht hebben verschaft in de administratie van de verkochte kleding, leidt dit niet tot een hogere schadevergoeding. Stitch c.s. hebben niet duidelijk gemaakt tot welke (afzonderlijke) schade dit beweerde nalaten heeft geleid.
4.15.
Op grond van het voorgaande zullen de curatoren worden veroordeeld tot betaling van het restant van de schadevergoeding. Na aftrek van het op 31 maart 2016 betaalde bedrag van € 123.446,40 resteert nog een bedrag van € 17.135,60.
4.16.
Nu de vordering op de grondslag van de onrechtmatige daad zal worden toegewezen, zijn de curatoren ook de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij gehouden waren een vergoeding te betalen. De rechtbank zal zich aansluiten bij de door Stitch c.s. genoemde ingangsdatum van 8 mei 2015, waartegen de curatoren geen afzonderlijk verweer hebben gevoerd. In het dictum zal voor de duidelijkheid een splitsing worden aangebracht tussen de wettelijke rente die is verschuldigd over het bedrag dat de curatoren op 31 maart 2016 hebben betaald en het nog verschuldigde bedrag.
4.17.
Gezien de gedeeltelijke toewijzing van de vordering onder 3 hebben Stitch c.s. geen afzonderlijk belang bij de door hen gevorderde verklaringen voor recht. De vorderingen onder 1 en 2 zullen daarom worden afgewezen.
4.18.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten stelt de rechtbank voorop dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Nu het hier niet om een contractuele verbintenis gaat maar om een verplichting tot schadevergoeding is de oude, in het rapport Voorwerk II neergelegde, regeling voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. De door Stitch c.s. gestelde en onderbouwde kosten in de periode van de afkoelingsperiode kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW. Voor de bepaling van het tarief wordt overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten aangesloten bij het Rapport BGK-Integraal. Op basis hiervan zal een bedrag van € 2.180,82 (€ 875 + 1% van (€ 140.582 minus € 10.000)) worden toegewezen.
4.19.
Bij deze uitkomst zullen de curatoren als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stitch c.s. worden begroot op € 3.958,19 (€ 94,19 aan kosten dagvaarding en € 3.864 aan griffierecht) en € 4.000 (2 punten à tarief VI), in totaal dus € 7.958,19.
4.20.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de proceskostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vergelijk HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).
4.21.
De rechtbank is met de curatoren van oordeel dat voor een hoofdelijke veroordeling geen plaats is nu in deze procedure de aansprakelijkheid van de curatoren q.q. aan de orde is.
4.22.
Nog daargelaten dat de curatoren al een groot deel van de vordering hebben betaald en het bedrag waartoe zij worden veroordeeld beperkt is, is het verzoek om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, onvoldoende concreet gemotiveerd. Aan dit verzoek wordt dan ook geen gevolg gegeven.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt de curatoren tot betaling aan Stitch van een bedrag van € 17.135,60, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 mei 2016;
5.2.
veroordeelt de curatoren tot betaling aan Stitch van de wettelijke rente vanaf 8 mei 2016 tot 31 maart 2016 over een bedrag van € 123.764,20;
5.3.
veroordeelt de curatoren tot betaling aan Stitch c.s. van een bedrag van € 2.180,82 aan buitengerechtelijke kosten;
5.4.
veroordeelt de curatoren in de proceskosten, aan de zijde van Stitch c.s. tot op heden begroot op € 7.958,19;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Aarts en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016. [1]

Voetnoten

1.type: