ECLI:NL:RBDHA:2017:10841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
C-09-539120-KG ZA 17-1197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot toelating in de zelfmeldprocedure door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Veiligheid en Justitie. De eiser vorderde onder andere om op vrije voeten te worden gesteld en om te worden aangemerkt als zelfmelder in het kader van de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf. De eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens overtreding van de Opiumwet en had tegen deze veroordeling beroep in cassatie ingesteld. Tijdens zijn detentie had hij zich niet kunnen melden voor de zelfmeldprocedure, omdat de oproepingsbrief naar een onjuist adres was gestuurd. De Staat voerde verweer en stelde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn adreswijzigingen in de Basisregistratie Personen (BRP). De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, omdat hij op het moment van de oproep geen geldig BRP-adres had en de Staat der Nederlanden de vrijheid had om het beleid omtrent de zelfmeldprocedure te bepalen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/539120 / KG ZA 17-1197
Vonnis in kort geding van 21 september 2017
in de zaak van
[eiser] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [locatie] ,
eiser,
advocaat mr. M.C. Pedrotti te Hoorn,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.I. ten Kroode te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief van de Staat van 12 september 2017, met producties;
- de op 13 september 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij arrest van het gerechtshof Den Bosch van 13 februari 2015 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, wegens overtreding van de Opiumwet. [eiser] heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
2.2.
Gedurende de periode van 29 maart 2017 tot 12 juni 2017 verbleef [eiser] in voorarrest in de Penitentiaire Inrichting [locatie 2] (hierna 'PI [locatie 2] ') wegens verdenking van diefstal met bedreiging.
2.3.
Sedert 15 mei 2017 stond [eiser] in de Basisregistratie Personen (hierna 'BRP') ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats 1] , zijnde het adres van de PI [locatie 2] .
2.4.
Op 11 juli 2017 heeft de Hoge Raad [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep tegen het arrest van 13 februari 2015.
2.5.
Met het oog op de tenuitvoerlegging van de op 13 februari 2015 onherroepelijk aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf is hij op 2 augustus 2017 aangemerkt als zogenoemde 'zelfmelder'. In verband daarmee heeft de Staat [eiser] - bij brief van 3 augustus 2017 - op het adres [adres 1] te [plaats 1] opgeroepen om zich op 8 september 2017 vóór 10.00 uur te melden bij Penitentiaire Inrichting [locatie 3] . Die brief is op 22 augustus 2017 als onbestelbaar retour ontvangen door de Staat, waarna ten aanzien van [eiser] een arrestatiebevel is uitgevaardigd.
2.6.
Op 25 augustus 2017 is [eiser] aangehouden in verband met de executie van voormelde gevangenisstraf. In het kader daarvan verblijft hij sedert 26 augustus 2017 in de Penitentiaire Inrichting [locatie] . De einddatum van zijn detentie is vastgesteld op 12 januari 2018.
2.7.
Per 30 augustus 2017 heeft [eiser] zich in de BRP laten inschrijven op het adres [adres 2] te [plaats 2] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat, op straffe van verbeurte van een dwangsom:
primair
I. te gebieden hem op vrije voeten te (doen) stellen;
II. te verplichten (i) hem aan te merken als zelfmelder, (ii) het bepaalde in Bijlage 1 van de 'Aanwijzing executie' alsnog in acht te nemen en (iii) de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf op te schorten;
III. te verplichten hem uitstel te verlenen zoals bedoeld in Bijlage 2 van de Aanwijzing Executie;
IV. te verplichten ten aanzien van hem een executie-indicator te plaatsen die in overeenstemming is met de status van zelfmelder;
subsidiair
V. te bevelen de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf op te schorten totdat hij op adequate wijze in zijn waarneming, althans opvolging heeft voorzien en zijn privéaangelegenheden heeft kunnen afhandelen;
meer subsidiair
VI. te gebieden hem in het plusregime te plaatsen in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad;
een en ander met veroordeling van de Staat in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
[eiser] kwam in aanmerking voor de zelfmeldprocedure, zo oordeelde de Staat. Desondanks is hij feitelijk niet in de gelegenheid gesteld zichzelf te melden voor de tenuitvoerlegging van het arrest van 13 februari 2015. De oproepingsbrief van 3 augustus 2017 is immers verzonden naar het adres van de PI [plaats 1] waar [eiser] al vanaf 12 juni 2017 niet meer verbleef, zodat hij deze niet heeft ontvangen. De PI [plaats 1] had [eiser] bij zijn ontslag moeten uitschrijven van dat adres in de BRP. Indien [eiser] de oproep zou hebben ontvangen, zou hij zichzelf op 8 september 2017 hebben gemeld bij de Penitentiaire Inrichting [locatie 3] . Daar komt bij dat de aanhouding van [eiser] op 25 augustus 2017 onrechtmatig was, aangezien hem tot 8 september 2017 de mogelijkheid was geboden zichzelf te melden. Voorts mocht [eiser] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat op hem de zelfmeldprocedure zou worden toegepast, nadat hij op een gegeven moment toch kennis kreeg van de oproep van 3 augustus 2017. Een zelfmeldprocedure biedt een gedetineerde verschillende voordelen, zoals een aantal vrijheden en privileges. Doordat [eiser] zichzelf niet heeft kunnen melden, mist hij die voordelen en lijdt hij schade.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] grondt zijn vorderingen op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.2.
Centraal in de onderhavige procedure staat de vraag of [eiser] alsnog/wederom in de gelegenheid moet worden gesteld de zelfmeldprocedure te doorlopen en van de daaraan verbonden voordelen te genieten.
4.3.
Alvorens over te gaan tot de beoordeling van de specifieke feiten en omstandigheden van het onderhavige geschil, stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop.
4.3.1.
Het openbaar ministerie is belast met de tenuitvoerlegging van door de strafrechter opgelegde straffen. Ten aanzien van de wijze van tenuitvoerlegging heeft het openbaar ministerie, tenzij de wet anders bepaalt, een zekere vrijheid om beleid te ontwikkelen en toe te passen. Dit geldt ook ten aanzien van de - niet wettelijk verplicht gestelde - zelfmeldprocedure. Het beleid met betrekking tot die procedure is neergelegd in de Aanwijzing Executie (Stcrt. 2016, 19890). Voor zover hier van belang schrijft Bijlage 1 van de Aanwijzing Executie voor dat (i) een veroordeelde die geen BRP-adres heeft in beginsel niet in aanmerking komt voor de status van zelfmelder en (ii) aan een veroordeelde die voor de zelfmeldprocedure in aanmerking komt, een oproepbrief wordt verzonden. Voor wat betreft dit laatste zijn in de Aanwijzing Executie geen bijzondere voorschriften opgenomen. Evenmin zijn (andere) wettelijke voorschriften op de verzending van de oproepbrief van toepassing, terwijl het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek toepassing mist. Dat betekent dat de Staat ook ten aanzien van de wijze waarop hij een veroordeelde oproept voor de zelfmeldprocedure een ruime vrijheid toekomt. De Staat is dus ook vrij ervoor te kiezen om tot uitgangspunt te nemen dat, wanneer op een oproepbrief, die is verzonden naar het BRP-adres van de veroordeelde, niet wordt gereageerd of wanneer deze als onbestelbaar wordt geretourneerd, een arrestatiebevel uit te vaardigen, zonder nader onderzoek naar de daadwerkelijke ontvangst van de brief (zie Hof Den Haag 27 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1722).
4.3.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen dient een ingezetene zelf zorg te dragen voor een adreswijziging in de BRP. Vermelding van een onjuist adres in de BRP komt dan ook geheel voor rekening en risico van de betreffende persoon. Dit geldt ook voor (ex-)gedetineerden.
4.4.
Vaststaat dat de oproepbrief in het kader van de zelfmeldprocedure op 3 augustus 2017 is verzonden naar het adres waarop [eiser] op dat moment stond ingeschreven in de BRP en dat deze op 22 augustus 2017 als onbestelbaar is teruggekomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen betekent dit, dat de status van [eiser] als zelfmelder daarmee kwam te vervallen en dat vervolgens op goede gronden direct jegens hem een arrestatiebevel is uitgevaardigd met zijn aanhouding op 25 augustus 2017 en detentie in de Penitentiaire Inrichting [locatie] als gevolg. Daarmee behoefde niet te worden gewacht tot na 8 september 2017. Dat de oproepbrief niet ook naar de advocaat van [eiser] is verzonden kan de Staat niet worden verweten, gelet op zijn beleidsvrijheid zoals onder 4.3.1 aangegeven.
4.5.
Daar komt in de onderhavige situatie bij dat, indien [eiser] zou moeten worden gevolgd in zijn stelling dat de PI [plaats 1] hem na zijn ontslag op 12 juni 2017 in de BRP had moeten uitschrijven van het adres [adres 1] te [plaats 1] - wat zich overigens niet verdraagt met hetgeen onder 4.3.2 is overwogen - die verplichting niet ertoe kan leiden dat de zelfmeldprocedure alsnog op [eiser] moet worden toegepast, althans moet worden voortgezet. [eiser] heeft zich immers eerst per 30 augustus 2017 weer in de BRP laten inschrijven op een adres. Op het moment dat op 2 augustus 2017 de beslissing voorlag of [eiser] moet worden aangemerkt als zelfmelder, zou hij dus geen BRP-adres hebben gehad, wat ingevolge de Aanwijzing Executie daaraan in de weg staat.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.7.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2017.
jvl