ECLI:NL:RBDHA:2017:10841
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot toelating in de zelfmeldprocedure door de Staat der Nederlanden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Veiligheid en Justitie. De eiser vorderde onder andere om op vrije voeten te worden gesteld en om te worden aangemerkt als zelfmelder in het kader van de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf. De eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens overtreding van de Opiumwet en had tegen deze veroordeling beroep in cassatie ingesteld. Tijdens zijn detentie had hij zich niet kunnen melden voor de zelfmeldprocedure, omdat de oproepingsbrief naar een onjuist adres was gestuurd. De Staat voerde verweer en stelde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn adreswijzigingen in de Basisregistratie Personen (BRP). De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, omdat hij op het moment van de oproep geen geldig BRP-adres had en de Staat der Nederlanden de vrijheid had om het beleid omtrent de zelfmeldprocedure te bepalen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.