ECLI:NL:RBDHA:2017:11006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
NL17.6259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse eiser in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in een procedure waarbij de eiser, van Marokkaanse nationaliteit, in beroep ging tegen de voortduren van de maatregel van bewaring die op 2 april 2017 door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, zoals eerder beoordeeld in een uitspraak van 6 juli 2017. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, beoordeeld. Eiser voerde aan dat er onvoldoende zicht was op uitzetting en dat er slechts één vertrekgesprek had plaatsgevonden sinds de vorige uitspraak. Verweerder daarentegen stelde dat er voldoende voortvarend was gehandeld en dat de afspraken met de Marokkaanse autoriteiten werden nageleefd. De rechtbank concludeerde dat er geen specifieke omstandigheden waren die een afwijking van de gemaakte afspraken rechtvaardigden en dat er voldoende zicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. Poelman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 april 2017 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Jansen, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit. Hij is geboren op [1995] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 juli 2017 (in de zaak NL17.3539) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er, mede gelet op de actieve rol die de rechtbank in de vorige uitspraak aan verweerder heeft opgelegd, door verweerder onvoldoende voortvarend is gewerkt aan de verwijdering. Er is sindsdien slechts één vertrekgesprek gehouden en één keer gerappelleerd. Ook heeft verweerder op geen enkele wijze actief contact opgenomen met de Marokkaanse autoriteiten om na te gaan of de laissez passer (lp)- aanvraag nog in behandeling is. De onduidelijke situatie waarvan in de vorige procedure sprake was, duurt dus voort. Er is geen duidelijke verbetering waarneembaar in de moeizame verhouding tussen Nederland en Marokko. Dit maakt dat er onvoldoende zicht op uitzetting is, althans dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat wel voldoende voortvarend is gehandeld nu op 19 juli 2017 nog een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en op 26 juli 2017 voor het laatst is gerappelleerd. Daarnaast heeft verweerder toegelicht waarom er in deze zaak niet specifiek naar de voortgang is geïnformeerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft in dat verband uiteengezet hoe de samenwerking tussen de Nederlandse en Marokkaanse autoriteiten is geregeld. De afspraak tussen beide autoriteiten is dat uitsluitend in specifieke omstandigheden op dossierniveau navraag wordt gedaan. Van specifieke omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gesproken als er een paspoort opduikt. Nu eiser onvoldoende meewerkt en daarnaast ook geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, is in deze zaak niet op dossierniveau geïnformeerd. Gezien de precaire verhouding tussen Marokko en Nederland acht verweerder het extra belangrijk zich aan de gemaakte afspraken te houden. Daarnaast is verweerder van mening dat specifieke navraag in dit dossier deze zaak geen goed zal doen. Verweerder merkt verder op dat het aan hem is te beoordelen wat in procedures het meest verstandig is. Ten aanzien van het gestelde ontbrekende zicht op uitzetting verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:442) waarin is geoordeeld dat er nog voldoende zicht op uitzetting naar Marokko is. Volgens verweerder is er tot op heden geen vertraging of belemmering in de procedures opgetreden wegens het terugroepen van de ambassadeur.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder maandelijks vertrekgesprekken voert en daarnaast drie -tot vierwekelijks rappelleert. Verweerder voert derhalve voldoende uitzettingshandelingen uit. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eiser tot op heden onvoldoende meewerkt. Daarnaast heeft verweerder ter zitting voldoende en aannemelijk toegelicht welke afspraken er zijn gemaakt met de Marokkaanse autoriteiten, dat hij handelt overeenkomstig die afspraken en waarom hij daar in dit geval niet van wil afwijken. Gelet op de toelichting van verweerder, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet specifiek naar de stand van zaken in dit dossier behoefde te informeren bij de Marokkaanse autoriteiten, nu eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd.
Ten aanzien van het (ontbreken van) redelijk vooruitzicht op verwijdering blijkt uit de voortgangsrapportage dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt. Nu de Marokkaanse autoriteiten niet te kennen hebben gegeven dat zij geen lp zullen verstrekken, is er geen reden aan te nemen dat geen lp zal worden verstrekt. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De beroepsgronden slagen daarom niet.
7. Eiser voert aan dat, gelet op zijn belangen, de duur van de bewaring en de minimale vooruitgang op het gebied van de uitzetting, een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen.
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De rechtbank verwijst daarbij nog naar wat in de vorige uitspraak onder 6 is overwogen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Rijksen, rechter, in aanwezigheid van C.R. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.