Overwegingen
1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid Brazilië heeft verlaten. Eiser is nooit openlijk uitgekomen voor zijn geaardheid. Desondanks is eiser gepest, gediscrimineerd en beledigd, omdat men hem vrouwelijk vond. Aan zijn familie kan eiser niet vertellen dat hij homoseksueel is, omdat zijn vader heeft gezegd dat hij dit niet zou accepteren en zichzelf en eiser zal vermoorden. Toen eiser op uitnodiging van zijn tante naar Nederland kon komen, heeft hij Brazilië verlaten.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Eiser is [eiser] , geboren op [geboortedatum] en heeft de Braziliaanse nationaliteit;
- Eiser is homoseksueel;
- Eiser heeft vanwege zijn homoseksuele geaardheid al vanaf zijn schooltijd te maken gehad met een negatieve bejegening door medeburgers. Ook zijn vader bij wie hij inwoonde heeft hem om die reden bedreigd, onder andere met de dood;
- Eiser woonde in [woonplaats] in een gebied met veel criminaliteit en risico’s, waar homoseksuelen vaak worden bedreigd. Zo is eiser, toen hij ongeveer 12 jaar oud was (in ongeveer 2009) mishandeld door een groep criminelen waarbij zijn hoofd werd kaalgeschoren. Op 10 januari 2010 werd [jeugdvriend] , een jeugdvriend van eiser, vermoord vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Ook pakten criminele bendes met geweld het salaris van eiser af.
Verweerder hecht geloof aan alle relevante elementen. Verweerder heeft Brazilië echter aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Brazilië ten aanzien van eiser niet als veilig land kan worden aangemerkt. Eiser is om die reden geen vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin loopt eiser bij terugkeer een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en voert daartoe kortgezegd het volgende aan. Eiser betwist dat Brazilië ook ten aanzien van LHBTI’s, waaronder eiser, als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Zo is het geweld jegens LHBTI’s in Brazilië enorm, worden LHBTI’s gediscrimineerd en bieden de autoriteiten van Brazilië hiertegen geen adequate bescherming. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar de volgende stukken:
- het internetartikel ‘Me Salte,’ van 23 januari 2017, betreffende het hoge aantal moorden in de deelstaat Bahia;
- een artikel van Wikipedia genaamd ‘Lista de direitos negados a casais homossexuais’, van 25 oktober 2016, betreffende een lijst met rechten die homoseksuele echtparen niet hebben, maar wel behoren te hebben;
- het artikel ‘Duas em Cada dez empresas se recusam a contratar homossexuais no Brasil’, door Wanderley Preite Sobrinho, van 20 mei 2015, betreffende discriminatie van homoseksuelen op het werk;
- Flávia Ayer, Fred Bottrel; ‘Brasil é país que mais mata travestis e transexuais’, van 9 maart 2017, welk artikel is gepubliceerd op
- het artikel ‘BA ocupa 2˚lugar em crimes contra LGBT’s, aponta relatório do Grupo Gay,’ van 24 januari 2017. Ook dit artikel is niet vertaald overgelegd maar ziet eveneens op het hoge aantal moorden op LHBTI’s, specifiek in de deelstaat Bahia;
- een brief van 8 maart 2017 van het Landelijk bureau van Vluchtelingenwerk Nederland, met acht bijlagen, waaronder:
- het ‘Country Report on Human Rights Practices 2016 – Brazil’ van United States Department of State (hierna: USDOS), van 3 maart 2017;
- het rapport ‘Brazil: Situation and treatment of sexual minorities, including legislation, state protection, and support services (2012-April 2016)’, van Immigration and Refugee Board of Canada (hierna: IRB of Canada), van 5 april 2016.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder heeft Brazilië geplaatst op de nationale lijst van landen die als veilig land van herkomst kunnen worden aangemerkt met dien verstande dat in individuele zaken bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan LHBTI’s. De motivering hiervoor is opgenomen in de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 24 april 2017 (kenmerk 2061936) met bijbehorende bijlage, waarin is verwezen naar informatie afkomstig uit Country reports on Human Rights Practices – Brazil, 2016 van USDOS, het rapport ‘the State of the World’s Human Rights’ van Amnesty International 2017/17, het ‘World Report 2017’ van Human Rights Watch en het rapport ‘Freedom in the World 2016’ van Freedom House.
Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar informatie afkomstig uit het hiervoor al genoemde USDOS Country Report for 2016 van 3 maart 2017, het USDOS ‘Country Reports on Human Rights Practices for 2015’ van 13 april 2016, het eveneens hiervoor al genoemde rapport van de IRB of Canada van 5 April 2016, te raadplegen via
http://www.refworld.org/docid/58736b5f4.html, het USDOS ‘2014 Country Reports on Human Rights Practices – Brazil’ van 25 juni 2015 en een artikel van Ana Maria Goldani, ‘South-American gay and lesbian couples coming out in the 2010 census: The Brazilian and Uruguayan cases’, Princeton University, te raadplegen via
http://paa2013.princeton.edu/papers/132188.
6. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft de Afdeling overwogen dat een land als veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) en artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) kan worden aangewezen, als het aan een aantal in die wettelijke voorschriften omschreven vereisten voldoet. Verweerder moet aantonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. Gelet op de toepasselijke regelgeving geldt voor die aanwijzing als norm dat er in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU; PB 2011 L 337), of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt.
Bij de beoordeling of aan deze norm wordt voldaan, moet verweerder de rechtstoestand in het land, de algemene politieke omstandigheden en de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel betrekken. Dit betekent dat hij de juridische en feitelijke situatie in het land moet onderzoeken en, in verband met eventueel te verwachten veranderingen in die situatie, acht slaan op de algemene politieke omstandigheden. Dat onderzoek moet verweerder baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Daaruit moet blijken dat er in het desbetreffende land wet- en regelgeving is die vorenbedoelde vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden (de juridische situatie). Tevens moet daaruit blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden, waarvoor ingevolge artikel 3.37f, tweede lid, van het VV 2000 onder meer de daadwerkelijke beschikbaarheid van een systeem van rechtsmiddelen relevant is (de feitelijke situatie). Nadat verweerder een land als veilig land van herkomst heeft aangewezen, moet hij de situatie in dat land, volgens artikel 37 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000, regelmatig opnieuw onderzoeken.
Juridische situatie ten aanzien van LHBTI’s
7. Uit de door verweerder betrokken informatie blijkt dat de federale wet geen verbod bevat op discriminatie op basis van seksuele oriëntatie. Verscheidene deelstaten, waaronder Rio de Janeiro, zijnde de deelstaat van eiser, hebben echter administratieve wetten die discriminatie op basis van seksuele oriëntatie verbieden. Hiertoe wordt door verweerder verwezen naar het rapport van de IRB of Canada van 5 April 2016.
Uit het USDOS Country Report van 3 maart 2017 blijkt dat er in de deelstaat Rio de Janeiro inmiddels een wet is getekend waarin discriminatie bij commerciële bedrijven op basis van seksuele voorkeur is verboden. Commerciële bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie op basis van seksuele oriëntatie kunnen hun vergunning verliezen of een boete krijgen. Voorts blijkt uit algemene bronnen dat rechten die homoseksuele echtparen in Brazilië bij wet ontberen, als gewoonterecht aan homoseksuele echtparen worden gegarandeerd vanuit de Braziliaanse rechtspraak sinds een uitspraak van het Braziliaanse Hooggerechtshof in 2006. Het Braziliaanse Hooggerechtshof heeft in 2011 het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht goedgekeurd en in 2015 werd voor hen de mogelijkheid geopend om kinderen te adopteren.
Feitelijke situatie ten aanzien van LHBTI’s
8. Uit de door verweerder geraadpleegde informatie blijkt dat de grondwet voorziet in een onafhankelijke rechterlijke macht. Burgers kunnen rechtszaken beginnen tegen mensenrechtenschendingen. Burgers én organisaties kunnen ook individuele zaken door middel van een petitie onder de aandacht van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens brengen, wat kan leiden tot een zaak voor het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens.
Onder verwijzing naar het 2014 Country Reports on Human Rights Practices - Brazil, van 25 juni 2015 van USDOS wijst verweerder op het project in de deelstaat Rio de Janeiro ‘Rio without homophobia’, waarin in 2014 een aantal van 430 politieagenten is geschoold in de rechten van de LHBTI-gemeenschap. Uit het rapport van de IRB of Canada van 5 april 2016 en uit het USDOS Country Report van 3 maart 2017 blijkt dat er in Brazilië inmiddels een nationaal systeem van raden ter voorkoming van geweld tegen LHBTI’s en ter promotie van de rechten voor LHBTI’s van kracht is geworden en dat het doel van dit systeem is om ‘the creation of regional councils for supervision, regional plans and regional executive bodies that will coordinate efforts to prevent violence and punish perpetrators’ aan te moedigen.
Beoordeling
9. Het betoog van eiser dat in Brazilië federale wetgeving ontbreekt ten aanzien van discriminatie van LHBTI’s, waardoor LHBTI’s op juridisch vlak onvoldoende worden beschermd, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers niet gesteld dat de bestaande administratieve wetgeving die discriminatie op basis van seksuele oriëntatie verbiedt niet zou worden toegepast of anderszins onvoldoende bescherming zou bieden tegen sociale discriminatie van LHBTI’s.
Ook het betoog dat bescherming tegen geweld jegens LHBTI’s onvoldoende is aangezien federale strafwetgeving met betrekking tot haatmisdrijven jegens LHBTI’s ontbreekt, faalt. De omstandigheid dat haatmisdrijven in Brazilië niet afzonderlijk strafbaar zijn gesteld, betekent immers niet dat LHBTI’s geen bescherming zouden genieten op grond van de federale strafwetgeving waarin geweldpleging in het algemeen strafbaar is gesteld.
Het betoog dat eiser de bescherming van de hogere autoriteiten niet kan inroepen, omdat wetgeving op federaal niveau ontbreekt, volgt de rechtbank niet. Zoals eerder is weergegeven blijkt uit de door verweerder geraadpleegde informatie dat de grondwet voorziet in een onafhankelijke rechterlijke macht. Burgers kunnen rechtszaken beginnen tegen mensenrechtenschendingen. Burgers én organisaties kunnen ook individuele zaken door middel van een petitie onder de aandacht van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens brengen, wat kan leiden tot een zaak voor het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens.
Voort begrijpt de rechtbank het betoog van eiser zo dat er geen adequate bescherming is tegen geweld jegens LHBTI’s in Brazilië, omdat het optreden van de politie hiertegen in de praktijk tekortschiet. De rechtbank stelt voorop dat eiser heeft nagelaten om aan te geven op grond van welke passages uit welke overgelegde bronnen deze conclusie zou zijn gebaseerd. Verder stelt de rechtbank vast dat in twee bronnen waarnaar Vluchtelingenwerk Nederland in haar brief van 8 maart 2017 verwijst iets is opgenomen over het optreden van de politie tegen geweld jegens LBHTI’s, te weten het rapport van IRB of Canada van 5 april 2016 en het Country Report van USDOS van 3 maart 2017. Deze rapporten zijn echter al door verweerder meegenomen in de beoordeling van de aanwijzing van Brazilië als veilig land van herkomst. Bovendien kan uit deze rapporten niet worden afgeleid dat er in Brazilië sprake is van structurele tekortkomingen in de door de politie geboden rechtsbescherming. Weliswaar blijkt uit een aantal van de door eiser overgelegde stukken dat de politie aangiftes van LHBTI’s niet altijd op de juist wijze in behandeling neemt, maar uit die informatie kan niet worden geconcludeerd dat de op dit moment geboden rechtsbescherming zodanig gebrekkig is, dat die bescherming in de regel niet daadwerkelijk beschikbaar is en dat vervolging van daders van geweld jegens LHBTI’s in de regel achterwege blijft. Het meermaals door eiser benadrukte feit dat in Brazilië veel meldingen zijn van geweld jegens LHBTI’s, waarvan in een aantal gevallen met dodelijke afloop, wordt door verweerder niet weersproken, maar anders dan eiser betoogt, blijkt hieruit niet dat de Braziliaanse autoriteiten hiertegen geen bescherming kunnen of willen bieden.
Conclusie aanwijzing Brazilië als veilig land van herkomst, ook ten aanzien van LHBTI’s
10. Uit het voorgaande volgt dat de aanwijzing van Brazilië, ook ten aanzien van LHBTI’s, voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000, dat er in Brazilië wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. Brazilië is aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag en niet is aannemelijk gemaakt dat Brazilië de verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat in Brazilië algemeen gezien geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het ERVM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37f van het VV 2000, waardoor zijn aanwijzing van Brazilië, ook ten aanzien van LHBTI’s, als veilig land van herkomst aan de wettelijk voorgeschreven vereisten voldoet. De door verweerder betrokken informatiebronnen voldoen, gelet op hetgeen is overwogen onder 6, aan de daaraan wettelijk gestelde vereisten.
11. Voorts heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Brazilië in zijn individuele geval geen veilig land van herkomst is. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat uit eisers verklaringen niet is gebleken dat hij vanwege discriminatie dan wel negatieve bejegeningen zodanig in zijn bestaansmogelijkheden wordt beperkt dat het voor hem onmogelijk is om in Brazilië op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eiser heeft een middelbare schoolopleiding genoten, is door de Braziliaanse autoriteiten in het bezit gesteld van een paspoort en identiteitskaart en had daar tot aan zijn vertrek naar Nederland betaald werk. Bovendien is eiser op uitnodiging van zijn in Nederland wonende tante naar Nederland gekomen. Al met al heeft eiser derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie in Brazilië onhoudbaar was.
Het moge zo zijn dat de problemen in Brazilië beperkt zijn gebleven, omdat hij zijn homoseksuele geaardheid verborgen heeft gehouden, maar eiser heeft niet onderbouwd dat, als hij openlijk zou uitkomen voor zijn homoseksuele geaardheid, hij ernstige problemen zou krijgen. Daarbij komt dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat het voor eiser onmogelijk is om bij voorkomende problemen de hulp in te roepen van de (hogere) autoriteiten van Brazilië. Tot zijn vertrek naar Nederland heeft eiser immers nimmer om bescherming gevraagd bij de Braziliaanse autoriteiten.
12. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond afgewezen.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.