ECLI:NL:RBDHA:2017:11273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.8924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 2 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende het voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 6 augustus 2017 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, stellende dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek dat aan de eerdere uitspraak van 21 augustus 2017 ten grondslag lag. De rechtbank oordeelt dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat, ondanks de stelling van eiser dat er geen laissez-passers worden verstrekt aan Marokkaanse onderdanen. De rechtbank wijst erop dat verweerder actief heeft gehandeld door een laissez-passer-aanvraag te doen en herhaaldelijk contact heeft gezocht met de Marokkaanse autoriteiten. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de voortduren van de maatregel onterecht zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier mr. D.D. van Loopik.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner).

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 augustus 2017 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1987 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 augustus 2017 (in de zaak NL17.6444) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser voert daartoe aan dat hij al ongeveer vier maanden in bewaring zit, zonder dat er zicht op uitzetting bestaat. Hoewel er al op 9 augustus 2017 een laissez-passer-aanvraag naar de Marokkaanse ambassade is verzonden, is door de ambassade nog altijd niet bevestigd dat er binnen afzienbare tijd een laissez-passer zal worden verstrekt. Volgens eiser past dit in het alom bekende beeld dat er niet tot nauwelijks laissez-passers worden verstrekt aan Marokkaanse onderdanen. Indien deze omstandigheid bij de belangenafweging was betrokken, had de belangenafweging volgens eiser in zijn voordeel moeten uitvallen. Verder is volgens eiser ten onrechte niet als belangrijk element bij de besluitvorming betrokken dat hij geen criminele antecedenten heeft en dat hij bekend is met psychische klachten en suïcidale uitingen. Uit de voortgangsrapportage blijkt volgens eiser voorts niet dat onderzocht is wat zijn medische klachten zijn en in hoeverre hij nog detentiegeschikt is. Eiser stelt verder dat zijn identiteit en nationaliteit verweerder bekend zijn en dat hij meewerkt aan het onderzoek voor zover hij dat kan. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld vanaf het moment dat hij weer uitzetbaar was. Gezien het voorgaande is er volgens eiser reden voor opheffing van de maatregel, indien nodig met oplegging van een lichter middel zoals de meldplicht.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. In lijn met de uitspraak van 21 augustus 2017 verwijst de rechtbank allereerst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:442), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko kan worden aangenomen. Dat naar eiser stelt niet tot nauwelijks laissez-passers aan Marokkaanse onderdanen worden verstrekt, is geen reden om in afwijking van de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017 te oordelen dat zicht op uitzetting naar Marokko in zijn algemeenheid of in het geval van eiser ontbreekt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder op 9 augustus 2017 een laissez-passer-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten heeft verstuurd en op 15 augustus 2017 en 6 september 2017 schriftelijk bij de Marokkaanse vertegenwoordiging heeft gerappelleerd, zodat op dit moment niet kan worden uitgesloten dat aan eiser binnen een redelijke termijn een laissez-passer zal worden verstrekt. Overigens kan eiser zijn vertrek bespoedigen en dus de duur van de bewaring bekorten door zelf contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten met het verzoek om vervangende reisdocumenten af te geven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat.
6. Ten aanzien van de voortvarendheid en eisers standpunt dat hij meewerkt aan het onderzoek voor zover hij dat kan, overweegt de rechtbank dat er nog op 7 september 2017 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd, waarbij hij aangaf dat hij in Nederland of Spanje wil blijven en dat terugkeer naar Marokko voor hem geen optie is en waarbij er door hem geen omstandigheden zijn aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Verder overweegt de rechtbank ook in dit verband dat er op 15 augustus 2017 en laatstelijk op 6 september 2017 schriftelijk bij de Marokkaanse vertegenwoordiging is gerappelleerd. Gelet hierop kan de rechtbank eiser ook nu niet volgen in zijn betoog dat verweerder onvoldoende voortvarend de uitzetting van eiser ter hand heeft genomen.
7. In reactie op de door eiser aangevoerde en niet met documenten onderbouwde medische omstandigheden verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 21 augustus 2017. In die uitspraak heeft de rechtbank immers al geoordeeld dat uit de belangenafweging in de maatregel met betrekking tot het lichter middel genoegzaam blijkt dat verweerder bekend is met de psychische situatie van eiser en dat zodra daartoe aanleiding bestaat eiser zal worden overgeplaatst naar een instelling die specifiek psychische zorg kan verlenen. Uit de voortgangsrapportage blijkt niet dat sinds het sluiten van het onderzoek dat aan de uitspraak van 21 augustus 2017 ten grondslag ligt aanleiding voor overplaatsing naar een dergelijke instelling heeft bestaan. Gelet hierop neemt de rechtbank niet aan dat eiser momenteel detentieongeschikt is dan wel dat verweerder zijn detentiegeschiktheid onvoldoende heeft onderzocht, en dat in zijn geval een lichter middel is geïndiceerd.
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen grond voor schadevergoeding.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.