ECLI:NL:RBDHA:2017:11345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende informatie voor recht op bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had op 25 september 2015 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet, welke aanvraag door verweerder werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het verstrekken van onvoldoende informatie door de eiser. Eiser had eerder bijstand ontvangen tot 16 april 2014, maar deze was ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser had verzuimd om zijn werk als zelfstandige te melden en had in latere aanvragen niet de benodigde informatie verstrekt.

Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 28 juli 2016, waarin het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft eiser verzet aangetekend. De rechtbank heeft dit verzet op 20 maart 2017 gegrond verklaard en het onderzoek hervat. Tijdens de zitting op 23 mei 2017 was eiser niet aanwezig, maar verweerder was wel vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder om aanvullende informatie te verstrekken. De rechtbank concludeert dat de benodigde informatie om het recht op bijstand vast te stellen ontbrak, waardoor de afwijzing van de aanvraag terecht was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 29 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 4 april 2016 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 juli 2016 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van 28 juli 2016.
Bij uitspraak van 20 maart 2017 heeft de rechtbank dat verzet gegrond verklaard en is het onderzoek hervat.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017.
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is wel verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser ontving bijstand tot 16 april 2014. Verweerder heeft op die datum de bijstandsuitkering ingetrokken, wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser had namelijk verzuimd zijn werk als zelfstandige te melden. Op 15 december 2014 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen wegens het verstrekken van onvoldoende informatie.
1.2
Op 27 juli 2015 heeft eiser wederom een bijstandsuitkering aangevraagd. Op 28 juli 2015 heeft verweerder eiser verzocht om voor 11 augustus 2015 aanvullende inlichtingen te verstrekken. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, wegens het verstrekken van onvoldoende informatie. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van dit besluit heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 24 november 2015 afgewezen. Op 25 januari 2016 heeft een hoorzitting bij verweerder plaatsgevonden. Aansluitend op deze hoorzitting heeft verweerder eiser een brief gestuurd waarin staat welke informatie nog ontbreekt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt. Onder meer ontbreken afschriften van bankrekening [bankrekeningnummer 1] , of een bewijs dat deze betaalrekening van de zoon van eiser is, afschriften van bankrekening [bankrekeningnummer 2] , een objectieve en verifieerbare verklaring van diverse stortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen van eiser, creditcardgegevens, boekhouding van de ondernemingen van eiser en een objectieve en verifieerbare verklaring van eiser over de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Eiser heeft daarnaast niet uit eigen beweging aangegeven dat hij als zelfstandig ondernemer ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel. Verweerder heeft dit zelf ontdekt doordat eiser afschriften van een zakelijke rekening heeft verstrekt. Door het ontbreken van de benodigde inlichtingen heeft verweerder het recht op bijstand niet kunnen vaststellen.
3. Eiser voert aan dat hij alle van hem gevraagde inlichtingen heeft verstrekt. Bovendien doet het besluit geen recht aan zijn situatie. Hij heeft een inkomen nodig om in zijn levensonderhoud te voorzien. Door lichamelijke en psychische klachten is hij namelijk niet in staat om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.
4. De rechtbank overweegt dat op eiser als aanvrager van een bijstandsuitkering de bewijslast rust om aan te tonen dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het bijstandsverlenend orgaan moet vervolgens de verkregen inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Om de bijstandbehoevendheid van een aanvrager te kunnen vaststellen, is informatie over zijn financiële situatie essentieel.
5.1
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 27 juli 2015 (datum aanvraag) tot en met 25 september 2015 (datum afwijzing). De rechtbank is van oordeel dat de onder overweging 2 genoemde opgevraagde informatie essentieel is om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. In tegenstelling tot het betoog van eiser is niet gebleken dat hij deze informatie heeft gegeven aan verweerder.
5.2
Verweerder heeft meermaals aanvullende inlichtingen gevraagd, zowel mondeling als schriftelijk. Verweerder heeft daarbij concreet gemaakt welke inlichtingen ontbraken. Het moet daarom voor eiser duidelijk zijn welke inlichtingen hij behoorde te verstrekken.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie zijn uitspraak van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1023) dient een bijstandsaanvraag te worden afgewezen als het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand in dit geval niet kon worden vastgesteld en mocht de aanvraag van eiser afwijzen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van S.V. de Bart-van der Vegte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.