ECLI:NL:RBDHA:2017:11373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.9353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 6 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring. De eiser, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, had op 23 april 2017 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het eerdere onderzoek rechtmatig was. De beoordeling richtte zich op de vraag of de maatregel van bewaring sinds dat moment nog steeds rechtmatig is. Eiser voerde aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko is, omdat Marokko niet coöperatief zou zijn in het terugnemen van eigen onderdanen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 april 2017 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1981 en dat hij de Marokkaanse nationaliteit bezit.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 juli 2017 (in de zaak NL17.5147) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en daartoe voert hij
-samengevat- het volgende aan. Marokko is zoals bekend niet coöperatief met het terugnemen van eigen onderdanen en dit geldt eens temeer als zij hun Marokkaanse nationaliteit niet met documenten aantonen. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken van 27 juli 2017 en 28 augustus 2017 blijkt dat eiser niet coöperatief is met betrekking tot terugkeer naar Marokko. Daarbij heeft eiser in 2016 ook al in vreemdelingenbewaring gezeten, welke bewaring niet tot uitzetting heeft geleid. Hoewel er blijkens de voortgangsrapportage maandelijks wordt gerappelleerd en er regelmatig vertrekgesprekken plaatsvinden, heeft de bewaring, die inmiddels vijf maanden heeft geduurd, geen concrete resultaten opgeleverd. Uit de voortgangsrapportage blijkt voorts niet dat er op redelijke termijn perspectief zal bestaan op uitzetting naar Marokko.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank verwijst hiertoe allereerst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
15 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:442), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko kan worden aangenomen. Dat naar eiser stelt Marokko niet coöperatief is met het terugnemen van eigen onderdanen, temeer als zij hun Marokkaanse nationaliteit niet met documenten aantonen, is geen reden om in afwijking van de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017 te oordelen dat zicht op uitzetting naar Marokko in zijn algemeenheid of in het geval van eiser ontbreekt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder op 2 mei 2017 een laissez-passer-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten heeft verstuurd en laatstelijk op 6 september 2017 schriftelijk bij de Marokkaanse vertegenwoordiging heeft gerappelleerd, zodat op dit moment niet kan worden uitgesloten dat aan eiser binnen een redelijke termijn een laissez-passer zal worden verstrekt. Dat eiser zelf niet coöperatief is met betrekking tot terugkeer naar Marokko kan niet tot de conclusie leiden dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Eiser kan zijn vertrek bespoedigen en dus de duur van de bewaring bekorten door zelf contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten met het verzoek om vervangende reisdocumenten af te geven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.