Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2017 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
20 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3662) en een tweetal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 27 november 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:14705) en 26 april 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:4882). Uit deze jurisprudentie vloeit volgens gemachtigde van eiseres voort dat verweerder van het gehoor in het kader van de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel een apart proces-verbaal van gehoor moet opstellen, dat de vrijheidsontnemende maatregel goed moet worden toegelicht, dat de vreemdeling concrete vragen moeten worden gesteld over bijzondere individuele omstandigheden en dat de Koninklijke Marechaussee in het proces-verbaal van bevindingen inzake de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel dikwijls standaardteksten gebruikt waardoor niet zonder meer van de inhoud van de processen-verbaal kan worden uitgegaan. Volgens gemachtigde van verweerder moet voorts niet alleen het vierde lid van artikel 5.2 van het Vb (opmaken proces-verbaal) analoog worden toegepast in artikel 6-zaken, maar ook het vijfde lid (bijstand door raadsman tijdens het gehoor).
‘Toepassing lichter middel’het volgende opgenomen:
26 april 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:4882) gaat het om een vreemdeling wiens gehoor voorafgaand aan de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel niet is afgenomen in een taal die voor hem voldoende begrijpelijk was, waardoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gebleken dat dat gehoor op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Van dergelijke concrete aanknopingspunten om de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen in twijfel te trekken is in het geval van eiseres geen sprake. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 17 november 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:14705) ziet voorts op een vreemdeling die in zijn algemeenheid betwist dat er voorafgaand aan de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel met hem daarover gesproken is. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake. Daarbij betrof het in laatstgenoemde uitspraak een proces-verbaal van bevindingen waaruit niet bleek op welk tijdstip de vreemdeling was gehoord, waardoor de rechtbank niet kon controleren of het gehoor had plaatsgevonden vóór de oplegging van de maatregel. Ook daarvan is in het geval van eiseres geen sprake. Ook de verwijzing van eiseres naar de onder 2 genoemde uitspraak van de Afdeling kan haar niet baten, nu uit die uitspraak niet blijkt dat het gehoor van de betreffende vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van de maatregel was neergelegd in een (afzonderlijk) proces-verbaal maar uitsluitend de motivering van het niet toepassen van een lichter middel in de vrijheidsontnemende maatregel ter discussie stond.