In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2017 een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen van een Ghanese man die Nederland wilde bezoeken voor een training en zakelijke onderhandelingen. De man had een visum voor kort verblijf aangevraagd, maar zijn aanvraag was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat de gevolgen van het toewijzen van het verzoek onomkeerbaar zijn en dat de training en onderhandelingen ook op een later moment kunnen plaatsvinden. Hierdoor kreeg de staatssecretaris de tijd om te onderzoeken of de man aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland voldoet.
De man had op 19 september 2017 een visum aangevraagd om van 9 tot en met 14 oktober 2017 in Nederland te verblijven. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het doel van het verblijf, onvoldoende middelen van bestaan en onduidelijkheid over het voornemen om Nederland te verlaten. De voorzieningenrechter constateerde dat er enige onverwijlde spoed was, maar dat de man zijn plannen ook na de beslissing op bezwaar kan voortzetten. De voorzieningenrechter benadrukte dat het belangrijk is om de belangen van beide partijen af te wegen en dat de staatssecretaris de mogelijkheid heeft om verder onderzoek te doen naar de financiële situatie van de man en de aard van zijn onderneming.
Uiteindelijk besloot de voorzieningenrechter dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de staatssecretaris de tijd moest krijgen om de zaak verder te onderzoeken. De uitspraak werd mondeling gedaan en er werd geen hoger beroep toegestaan.