ECLI:NL:RBDHA:2017:11708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.8823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling op basis van onjuiste informatie en ongeloofwaardigheid van de seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de vreemdeling onjuiste informatie had verstrekt over zijn identiteit en leeftijd. De vreemdeling, die biseksueel is, vreesde voor vervolging door de Taliban vanwege zijn seksuele geaardheid. Tijdens de zitting op 5 oktober 2017 heeft de vreemdeling zijn verhaal gedaan, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij minderjarig is, ondanks zijn stelling dat hij in Afghanistan bedreigd wordt vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling in Duitsland als meerderjarig is geregistreerd en dat hij niet met objectief verifieerbare documenten zijn minderjarigheid heeft aangetoond. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vreemdeling niet consistent en volledig heeft verklaard over zijn proces van zelfacceptatie en dat de door hem overgelegde bewijsstukken niet voldoende zijn om zijn vrees voor vervolging te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 15 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.8824, plaatsgevonden op 5 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1996. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is. Samengevat heeft eiser over zijn seksuele gerichtheid verklaard dat hij sinds zijn dertiende heeft gemerkt dat hij gevoelens heeft voor zowel meisjes als jongens. Op zijn vijftiende heeft eiser aan een vriend, [persoon A] , kenbaar gemaakt dat hij gevoelens voor hem had. Dat was wederzijds. Op een dag heeft de broer van [persoon A] eiser en [persoon A] betrapt in de gastenkamer van het huis van [persoon A] . De vader van [persoon A] heeft vervolgens de vader van eiser ingelicht en de Taliban ingeschakeld. Toen eiser thuiskwam is hij door zijn vader geslagen en weggestuurd. Eiser is hierop naar zijn oom [oom] is gegaan in het dorp Familie en heeft zijn oom verteld wat er gebeurd was. Oom [oom] heeft contact opgenomen met de ouders van eiser en hoorde van hen dat de Taliban langs is geweest en dat ze op zoek zijn naar eiser. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest betrokkene voor steniging door de Taliban vanwege zijn gevoelens voor jongens en omdat hij is betrapt met een jongen. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser een originele dreigbrief overgelegd, waarvan hij stelt dat deze afkomstig is van de Taliban.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eiser heet [naam eiser] en is geboren op [geboortedatum] 2000;
- eiser is afkomstig uit Ibrahimkhel, gelegen in de provincie Wardak;
- eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en behoort tot de Pasthun bevolkingsgroep;
- eiser is biseksueel;
- eiser is betrapt terwijl hij seksuele omgang had met een jongen en wordt hierom gezocht door de Taliban;
- eiser vreest hierom bij terugkeer te worden gedood door de Taliban.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat verweerder de gestelde identiteit, leeftijd en seksuele geaardheid van eiser, alsmede de daaruit voortgevloeide problemen, ongeloofwaardig acht.
3. Eiser heeft in zijn gronden van beroep betoogd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Hiertoe voert eiser aan, kort samengevat, dat verweerder ten onrechte uitgaat van zijn meerderjarige leeftijd en daardoor ten onrechte een zwaardere geloofwaardigheidstoets hanteert ten aanzien van zijn seksuele gerichtheid. Eiser meent voorts dat hij wel degelijk volledig en consistent heeft verklaard over zijn proces van bewustwording en zelfacceptatie. Eiser beroept zich voorts op de algehele slechte veiligheidssituatie in Afghanistan en in de provincie Wardak. Volgens eiser is deze zo slecht dat hij reeds door zijn loutere aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser heeft voorts nog aangekondigd dat zijn originele taskera vanuit Afghanistan onderweg is naar Nederland.
4. Verweerder heeft de gronden ter zitting gemotiveerd betwist.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder in haar besluitvorming terecht is uitgegaan van de meerderjarige leeftijd van eiser. Verweerder heeft daarbij terecht verwezen naar bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Vaststaat immers dat eiser in Duitsland een andere geboortedatum heeft opgegeven en daarmee in dat land als meerderjarig is geregistreerd. Tot op heden heeft eiser niet met originele objectief verifieerbare documenten zijn thans gestelde minderjarigheid aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat de originele nieuwe taskera van eiser onderweg is per post is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
5.2.
Reeds gezien het vorenstaande slaagt de stelling van eiser dat verweerder ten onrechte een zwaardere geloofwaardigheidstoets zou hebben verricht evenmin. Eiser heeft daarnaast niet nader gemotiveerd welke zwaardere geloofwaardigheidstoets nu precies wordt bedoeld en bovendien niet aan kunnen geven op welke punten hij zou zijn benadeeld door het hanteren van deze zwaardere geloofwaardigheidstoets.
6.1.
In haar uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder in de Werkinstructie (WI) 2015/9 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij aan de hand van de uitkomsten van zijn onderzoek de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid verricht, bij welke vragen en antwoorden het zwaartepunt ligt en hoe hij de door een vreemdeling gegeven antwoorden waardeert en onderling weegt en dat verweerder op dit punt heeft voldaan aan de voorwaarden die de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2170) heeft gesteld.
6.2.
De vraag dient dan ook te worden beantwoord of in de onderhavige zaak overeenkomstig de WI 2015/9 is gehoord en beslist en of verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat de door eiser gestelde seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn.
6.3.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat eiser conform de WI 2015/9 is gehoord. Uit het verslag van het gehoor van 4 augustus 2016 blijkt dat over alle in de WI 2015/9 genoemde thema’s vragen zijn gesteld aan eiser. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder conform de WI 2015/9 heeft beslist, gelet op het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen, in samenhang met de toelichting van verweerder daarop ter zitting. Verweerder heeft immers, in overeenstemming met paragraaf 3 van de WI 2015/9, met name gewicht toegekend aan eisers antwoorden op vragen over bewustwording en zelfacceptatie en wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend. Tevens heeft verweerder gehandeld in overeenstemming met de WI 2015/9 door betekenis toe te kennen aan de verklaringen van eiser omtrent het proces van bewustwording, waarbij is betrokken dat eiser afkomstig is uit een land waar LHBT-gerichtheid niet wordt geaccepteerd.
6.4.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder zich op basis van de in het bestreden besluit gegeven motivering, het daarin ingelaste voornemen en de toelichting ter zitting daarop, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde biseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig is. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat eiser slechts vaag en oppervlakkig heeft verklaard over het moment waarop hij zich bewust is geworden van zijn gestelde geaardheid. Verweerder heeft het eiser verder ook kunnen tegenwerpen dat hij wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn proces van zelfacceptatie. Op geen enkele wijze heeft eiser een daadwerkelijk inzicht kunnen geven in het gestelde proces van zelfacceptatie. De in beroep overgelegde email van de [persoon B] en de whatsapp conversaties tussen eiser en de [persoon B] leiden niet tot een ander oordeel nu deze niet afdoen aan de verklaringen van eiser tijden de asielgehoren.
6.5.
Reeds gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de gestelde biseksuele gerichtheid van eiser, alsmede de daaruit voortgevloeide problemen, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft hierin dan ook geen reden hoeven zien een schending van artikel 3 van het EVRM aanwezig te achten bij terugkeer naar Afghanistan. Verweerder heeft in de overgelegde dreigbrief van de Taliban geen aanleiding hoeven zien hier anders over te denken nu aan de dreigbrief, wegens het ontbreken van referentiemateriaal, niet de door eiser gewenste waarde kan worden gegeven.
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraken van de Afdeling van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513). Voor dit oordeel is tevens onderbouwing te vinden in de recente arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 16 mei 2017 in de zaak M.M. tegen Nederland (15993/09) en van 11 juli 2017 in de zaak E.K. tegen Nederland (&2586/11). Uit de door eiser aangehaalde stukken en het bericht van Amnesty International over gedwongen terugkeer naar Afghanistan op de website van www.nos.nl blijkt niet dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen, en in de provincie Wardak in het bijzonder, sinds deze uitspraken dusdanig is verslechterd dat een burger die daar naartoe terugkeert nu wel door zijn enkele aanwezigheid daar al een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG.
8. Verweerder heeft gelet op het voorgaande op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden zijn die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen, dan wel dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
9. Nu eiser verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn leeftijd en daarmee verweerder heeft misleid, heeft verweerder de aanvraag tevens af kunnen wijzen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel