ECLI:NL:RBDHA:2017:11857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 26441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang bij aanvraag duurzaam verblijf onder de Vreemdelingenwet 2000

Op 17 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, die een aanvraag had ingediend voor een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verweerder. Eiser had eerder een aanvraag gedaan die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde van vijf jaar verblijf. Na een eerdere afwijzing van zijn bezwaar, diende eiser opnieuw een aanvraag in, die op 14 juli 2017 werd ingewilligd. De rechtbank moest beoordelen of eiser procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, nu hij inmiddels een document had ontvangen dat zijn duurzame verblijfsrecht bevestigde.

De rechtbank overwoog dat het procesbelang van eiser, dat hij eerder in aanmerking wilde komen voor naturalisatie, niet voldoende was om het beroep ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat de omstandigheid dat een vreemdeling mogelijk langer moet wachten op naturalisatie, niet als een procesbelang kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien hij reeds voldeed aan de voorwaarden voor naturalisatie, behoudens contra-indicaties.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/26441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.A.H. Kroes).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2017.
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiser is met ingang van 28 maart 2011 in het bezit gesteld van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan bleek.
Op 25 februari 2015 deed eiser een aanvraag voor duurzaam verblijf als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000, welke werd afgewezen omdat nog niet aan de voorwaarde van vijf jaar verblijf was voldaan. Eisers bezwaar daartegen werd op 21 juli 2015 ongegrond verklaard.
Op 5 januari 2016 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit van 4 november 2016 is eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 29 november 2016 wederom een aanvraag voor duurzaam verblijf als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 ingediend. Bij besluit van 14 juli 2017 is eisers aanvraag ingewilligd en is aan hem een document afgegeven waaruit zijn duurzame verblijfsrecht blijkt.
2. De rechtbank ziet zich, gelet het op 14 juli 2017 aan eiser verleende document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000, gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het voorliggende beroep.
2.1
Eiser heeft betoogd dat zijn procesbelang gelegen is in het eerder kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Indien onderhavige aanvraag ingewilligd wordt, zal de ingangsdatum van eisers document op een eerdere datum komen te liggen, zodat hij eerder in aanmerking komt voor naturalisatie.
2.2
De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN9222) en 15 december 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AU9167), van oordeel dat de omstandigheid dat een vreemdeling mogelijk langer moet wachten op mogelijke naturalisatie, is ontleend aan een onzekere, gestelde aanspraak ter vaststelling waarvan de wetgever niet gewild heeft dat zou worden doorgeprocedeerd, zolang de verleende verblijfsvergunning geldig blijft.
Het betoog van eiser, dat hij op een eerder tijdstip voor naturalisatie in aanmerking kan komen indien hij in onderhavige procedure in het bezit wordt gesteld van een document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 kan, gelet op voorgaande Afdelingsuitspraken, niet als een omstandigheid worden aangemerkt op basis waarvan procesbelang moet worden aangenomen. Overigens voldoet eiser, zoals verweerder heeft opgemerkt, gelet op het afgegeven document, behoudens contra-indicaties, reeds aan de voorwaarde van vijf jaar toelating voor naturalisatie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij beoordeling van zijn beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.