In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een aanbestedingsprocedure voor de inhuur van flexibele arbeidskrachten door de Belastingdienst, hebben verschillende partijen, waaronder Randstad Resource Bedrijf Zakelijk B.V. en Driessen B.V., hun inschrijvingen ingediend. Randstad vordert dat de inschrijving voor perceel 2 wordt herbeoordeeld, omdat zij meent dat haar inschrijving ten onrechte niet de maximale score heeft gekregen op het subgunningscriterium KW-3. De Staat, Driessen en YoungCapital verzetten zich tegen deze vordering en stellen dat Randstad's inschrijving ongeldig is omdat deze niet voldoet aan de eisen zoals beschreven in de aanbestedingsstukken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inschrijving van Randstad inderdaad ongeldig is, omdat deze niet voldeed aan de eis om e-mailberichten te gebruiken in het inhuurproces, zoals voorgeschreven in de aanbestedingsdocumenten. De voorzieningenrechter oordeelt dat Randstad niet kan aantonen dat haar inschrijving aan de gestelde eisen voldeed, en dat de beoordeling van de inschrijving door de Belastingdienst correct was. De vorderingen van Randstad worden afgewezen, evenals de vorderingen van Driessen en YoungCapital, die ook geen belang meer hebben bij hun verzoeken nu de inschrijving van Randstad ongeldig is verklaard.
De rechtbank wijst de vorderingen van Randstad, Driessen en YoungCapital af en veroordeelt Randstad in de proceskosten van de andere partijen. Dit vonnis benadrukt het belang van naleving van de aanbestedingsregels en de gevolgen van een ongeldige inschrijving in aanbestedingsprocedures.