ECLI:NL:RBDHA:2017:11972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.8369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Albanese man en terugkeerbesluit

Op 20 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Albanese man die een asielaanvraag had ingediend. De man had zijn aanvraag op 21 juni 2017 ingediend, maar was inmiddels naar Duitsland vertrokken. De rechtbank oordeelde dat de minister van Veiligheid en Justitie ten onrechte had vastgesteld dat de man ten tijde van het besluit in Nederland verbleef. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet konden standhouden, omdat de man niet op Nederlands grondgebied was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de minister in de proceskosten van de man moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om de verblijfplaats van een vreemdeling vast te stellen voordat een terugkeerbesluit kan worden uitgevaardigd. De rechtbank stelde vast dat de bewijslast bij de minister ligt om aan te tonen dat de vreemdeling zich op het moment van het besluit in Nederland bevond, wat in dit geval niet was aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8369
V-nummer: [persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 oktober 2017 in de zaak tussen

[de man] , geboren op [geboortedatum] 1990, van Albanese nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Jong),

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 juni 2017 om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Daarbij heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod voor de duur van vijf jaren uitgevaardigd.
Op 7 september 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Onder verweerder wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De rechtbank betrekt de volgende feiten en omstandigheden bij de beoordeling. Eiser is op 16 juni 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, wegens het plegen van het misdrijf zoals strafbaar gesteld bij artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Eiser heeft op 21 juni 2017 asiel aangevraagd bij verweerder. Hij is, zonder voorafgaande kennisgeving, niet verschenen op het spreekuur van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) en voor het nader gehoor.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet is verschenen voor het nader gehoor en hiervoor geen verschoonbare reden heeft gegeven. Met dat besluit heeft verweerder bovendien bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en heeft tegen hem een inreisverbod voor de duur van vijf jaren uitgevaardigd.
4. Eiser is het niet geheel eens met het bestreden besluit. Hij verzet zich niet tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag. Met het terugkeerbesluit en het inreisverbod kan hij zich echter niet verenigen. Eiser betoogt primair dat uit artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2008/115/EG volgt dat een lidstaat slechts bevoegd is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen iemand die, illegaal, op zijn grondgebied verblijft. Eiser verbindt hieraan de gevolgtrekking dat verweerder in dit geval niet bevoegd was om tegen hem een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Hij bevond zich ten tijde van het bestreden besluit immers niet op Nederlands grondgebied, maar was al vertrokken naar Duitsland, zoals hij met foto’s heeft onderbouwd. Dit was verweerder ten tijde van het bestreden besluit al bekend, aangezien dit namens hem reeds in de zienswijze naar voren is gebracht. Ter zitting is namens eiser in aanvulling op het voorgaande naar voren gebracht dat, naast de overgelegde foto’s, ook andere omstandigheden er op wijzen dat eiser zich ten tijde van het bestreden besluit niet meer in Nederland bevond. Eiser was immers niet verschenen bij het spreekuur van het FMMU, noch voor het nader gehoor en bovendien heeft de vreemdelingenpolitie aan de gemachtigde van eiser laten weten dat zij eiser op enig moment niet op diens laatst bekende adres in Nijmegen hebben aangetroffen. Gelet op al deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om te ontkrachten dat eiser ten tijde van het bestreden besluit in Duitsland verbleef. Hierin is verweerder, door de overgelegde foto’s als manipuleerbaar terzijde te schuiven, niet geslaagd. Eiser voert subsidiair aan dat verweerder de duur van het inreisverbod ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2017, met als vindplaats ECLI:NL:RVS:2017:1822.
5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het verblijf van een vreemdeling op Nederlands grondgebied een noodzakelijke voorwaarde is voor het bevoegd kunnen uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. De rechtbank is van oordeel dat op verweerder de bewijslast rust dat eiser ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit in Nederland verbleef. Over het algemeen zal een vreemdeling die bij verweerder een aanvraag heeft ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel, ten tijde van het bestreden besluit nog in Nederland verblijven. De rechtbank overweegt dat in dit geval ten tijde van het bestreden besluit echter aanwijzingen bestonden voor het tegendeel. Namens eiser is in de zienswijze immers onderbouwd naar voren gebracht dat hij inmiddels is verhuisd naar Duitsland. Met de enkele stelling dat de overgelegde foto’s gemanipuleerd kunnen zijn, heeft verweerder niet vastgesteld dat eiser zich ten tijde van het bestreden besluit op Nederlands grondgebied bevond. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De primaire beroepsgrond van eiser slaagt. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover daarbij tegen eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, vernietigen. Omdat het terugkeerbesluit zal worden vernietigd, kan ook het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod geen stand houden, omdat het terugkeerbesluit de grondslag is voor het inreisverbod. Daarbij komt bovendien dat verweerder de duur van het uitgevaardigde inreisverbod, zoals verweerder heeft erkend, onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn uitgevaardigd;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de dag van verzending binnen een week na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.