ECLI:NL:RBDHA:2017:12072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.8911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige seksuele gerichtheid en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk was verklaard. De staatssecretaris had ook een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die zijn aanvraag rechtvaardigden, met name zijn huidige relatie, die hij als bewijs voor zijn homoseksualiteit aanvoerde.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige seksuele gerichtheid niet ten onrechte was. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van eiser over zijn huidige relatie niet als nieuw feit konden worden aangemerkt, omdat deze al eerder in de procedure waren beoordeeld en ongeloofwaardig waren geacht. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat het aan eiser was om nieuwe feiten aan te voeren die een herbeoordeling van zijn aanvraag rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat het inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat de seksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig was geacht. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, met mr. A. Nobel als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet‑ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974 en bezit de Gambiaanse nationaliteit.
2. Bij besluit van 18 november 2009 heeft verweerder een eerdere asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Bij uitspraak van 20 mei 2010 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, is het door eiser daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 oktober 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is dit besluit onherroepelijk geworden.
Bij besluit van 10 april 2012 is een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen ingesteld.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft verweerder opnieuw een asielaanvraag van eiser afgewezen. Op 21 april 2015 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij haar uitspraak van 31 juli 2015 het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Daarop is eiser aanvullend gehoord, waarna verweerder de asielaanvraag bij besluit van 11 augustus 2016 opnieuw heeft afgewezen. Dit besluit is met de ongegrondverklaring van het ingestelde beroep bij uitspraak van 27 januari 2017 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, onherroepelijk geworden.
3. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Verweerder heeft zich daartoe, voor zover thans nog van belang, op het standpunt gesteld dat de seksuele gerichtheid van eiser reeds in de derde asielprocedure ongeloofwaardig is geacht. De thans gedane verklaringen van eiser over zijn huidige relatie maken onderdeel uit van zijn gestelde homoseksualiteit en kunnen derhalve niet als novum worden aangemerkt, aldus verweerder.
4. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een opvolgende asielaanvraag. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de door eiser aangevoerde beroepsgronden overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer een aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk is verklaard, dient de rechtbank te toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
5. Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Verweerder heeft de relatie tussen eiser en zijn partner kennelijk wel geloofwaardig geacht, althans niet met zoveel woorden ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft de relatie derhalve ten onrechte niet als nieuw element aangemerkt.
Voorts is het opgelegde inreisverbod, gelet op de geloofwaardig geachte relatie, in strijd met artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus eiser.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de asielvergunning
6.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en daarom behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich toch geen feiten of omstandigheden voor die een (hernieuwde) toetsing rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3594). Het is aan eiser om dergelijke nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan te voeren.
6.2
Eiser heeft verklaard dat hij drie maanden geleden iemand heeft ontmoet, die hij sindsdien wekelijks heeft gezien en waarmee hij een seksuele relatie heeft. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat in de derde asielprocedure de seksuele gerichtheid van eiser met inachtneming van de thema’s als genoemd in Werkinstructie 2015/09 is beoordeeld en als ongeloofwaardig is aangemerkt. Met de uitspraak van 27 januari 2017 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, is dit oordeel in rechte vast komen te staan. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de in deze procedure afgelegde verklaringen van eiser over zijn gestelde relatie betrekking hebben op één van de thema’s die reeds bij het geloofwaardigheidsoordeel zijn betrokken. Voorts heeft verweerder zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser gegeven verklaringen over zijn gestelde relatie onvoldoende aanleiding geven voor een onderzoek naar de gestelde huidige relatie van eiser. Verweerder heeft de gestelde relatie derhalve terecht niet als nieuw feit aangemerkt.
Ten aanzien van het inreisverbod
6.3.
Met een verwijzing naar zijn gestelde partner heeft eiser een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Nu de seksuele gerichtheid van eiser en diens gestelde relatie, anders dan eiser stelt, door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht, is het inreisverbod reeds daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.