ECLI:NL:RBDHA:2017:12384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 30541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier verblijf bij echtgenoot wegens onjuiste gegevens en middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Chinese eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verkregen op basis van haar huwelijk met een Nederlandse referent. Echter, de staatssecretaris heeft deze vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt en niet voldeed aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent sinds april 2014 niet meer werkzaam was bij zijn werkgever, terwijl dit niet aan de staatssecretaris was gemeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om de verblijfsvergunning in te trekken, omdat de verstrekte informatie cruciaal was voor de beoordeling van de aanvraag. Eiseres voerde aan dat de vertraging in de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de ambassade niet aan haar kon worden toegerekend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de verplichting om wijzigingen in de situatie te melden. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de intrekking af te wijken en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiseres uitviel. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/30541
uitspraak van de enkelvoudige kamer van uiterlijk 12 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Bekink).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon A]’, met terugwerkende kracht ingetrokken tot 27 juni 2014 en tevens een licht inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Bij besluit van 28 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren referent en Y. He als tolk ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1968 en heeft de Chinese nationaliteit. Eiseres is gehuwd met [persoon A] (referent), die de Nederlandse nationaliteit bezit en al lange tijd in Nederland woont. Op 20 juni 2013 is een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) ten behoeve van eiseres ingediend. Bij brief van 3 oktober 2013 is aan referent meegedeeld dat er geen bezwaar is tegen afgifte van een mvv aan eiseres. Op 26 juni 2014 is de mvv door de Nederlandse ambassade te Beijing aan eiseres afgegeven. Met ingang van 27 juni 2014 is eiseres in het bezit gesteld van de onderhavige verblijfsvergunning.
2. Verweerder heeft de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning zouden hebben geleid. Uit de gegevens van Suwinet is gebleken dat referent sinds 1 april 2014 niet langer werkzaam is bij [restaurant], terwijl bij de aanvraag om een mvv een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen referent en dit bedrijf is overgelegd. Referent heeft aangegeven dat hij tot en met 30 april 2014 loon uitbetaald heeft gekregen. Hij heeft vervolgens nog enkele maanden doorgewerkt zonder loon te hebben ontvangen, waarna [restaurant] op 23 december 2014 failliet is verklaard. Vóór de afgifte van de mvv op 26 juni 2014 wist eiseres al dat referent geen inkomsten meer had en dat aldus niet meer werd voldaan aan het middelenvereiste en daarmee aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning. Eiseres en referent hebben dit echter niet aan verweerder gemeld, terwijl zij hiertoe wel verplicht waren. Als eiseres de juiste informatie had doorgegeven, had verweerder geen verblijfsrecht aan haar verleend. Volledigheidshalve overweegt verweerder verder dat uit ambtelijk verkregen informatie van de Belastingdienst is gebleken dat de wettelijk vereiste premies en belastingen door [restaurant] niet zijn afgedragen. Hieruit leidt verweerder af dat er geen sprake is geweest van wettelijk toegestane arbeid in loondienst en daarmee geen zelfstandige middelen van bestaan. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van intrekking af te zien. De intrekking van de verblijfsvergunning levert ook geen schending op van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij het bestreden besluit heeft verweerder voorts aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres betwist dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden. Op het moment van indiening van de mvv-aanvraag en op het moment van inwilliging van de aanvraag had referent een arbeidsovereenkomst bij [restaurant]. Het restaurant is pas in december 2014 failliet verklaard. Indien de mvv door de Nederlandse ambassade te Beijing binnen een redelijke termijn was afgegeven, dan zou de afgiftedatum vóór 1 april 2014 hebben gelegen. De veel latere afgiftedatum kan niet aan eiseres worden toegerekend. Verder is eiseres van mening dat er bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn die een reden opleveren om van de regels af te wijken. Bovendien is er sprake van een schending van artikel 8 van het EVRM. Tot slot benadrukt eiseres dat het huidige arbeidscontract van referent is omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd en dat derhalve aan de voorwaarden voor het verlenen van een mvv is voldaan. Eiseres is van mening dat de ambassade een nieuwe aanvraag opnieuw zal tegenwerken en dat zij onevenredig wordt benadeeld indien zij moet terugkeren naar het land van herkomst. Het opnieuw aanvragen van een mvv is ook niet mogelijk zolang verweerder het inreisverbod handhaaft.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Op grond van artikel 19 van de Vw 2000, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was om tot intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning over te gaan wegens het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens. Niet in geschil is dat de gevraagde mvv aan eiseres is verstrekt op grond van de overgelegde arbeidsovereenkomst van referent met zijn werkgever [restaurant], met een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. Uit de gegevens van Suwinet is gebleken dat referent sinds 1 april 2014 niet langer werkzaam is bij [restaurant]. De laatste loonbetaling over de maand april 2014 is op 13 mei 2014 aan referent uitbetaald. Door eiseres is aangegeven dat referent nog tot 30 mei 2014/1 juni 2014 gewerkt heeft zonder betaling van loon. Op 26 juni 2014 is de mvv door de Nederlandse ambassade te Beijing aan eiseres afgegeven. Op het moment van afgifte van de mvv wist eiseres derhalve al dat de arbeidsovereenkomst van referent met [restaurant] was beëindigd althans dat referent niet langer betaald werd door zijn werkgever. Eiseres noch referent heeft dit echter bij verweerder gemeld, hetgeen door eiseres ook niet wordt betwist. Dat referent niet wist dat hij dit bij verweerder diende te melden, wordt niet verschoonbaar geacht. Voor eiseres en referent moet voldoende duidelijk zijn geweest dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van referent of het niet langer uitbetalen van loon door de werkgever aan referent omstandigheden zijn die aan verweerder gemeld moeten worden. In dit verband heeft verweerder terecht overwogen dat referent in de procedure MVV-TEV het formulier ‘aanvraag voor verblijf met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’’ heeft ingevuld, waarin hij onder punt 10 heeft verklaard wijzigingen in de situatie van de vreemdeling die gevolgen hebben voor het verblijfsrecht direct door te geven aan verweerder. Ook in het formulier ‘Bijlage Verklaring referent’ wordt referent gewezen op de informatieplicht die op hem rust. Bovendien staat in de kennisgevingsbrief van 3 oktober 2013 dat referent en eiseres verplicht zijn wijzigingen die van invloed kunnen zijn op het verblijfsrecht van de vreemdeling te melden aan verweerder. Dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd dan wel dat referent niet langer loon betaald krijgt, zijn onmiskenbaar omstandigheden die van belang zijn voor de gevraagde vergunning. Het niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan is ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 immers een van de gronden om het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen. Op eiseres rustte dan ook de verplichting om de wijziging in de arbeidspositie van referent zo spoedig mogelijk aan verweerder door te geven. Dat de deuren van het restaurant pas op 30 juni 2014 officieel gesloten zijn en dat het restaurant pas in december 2014 failliet is verklaard, zoals eiseres aanvoert, maakt nog niet dat eiseres en referent de wijziging niet hoefden door te geven. Het komt voor rekening en risico van referent dat hij zich niet in de voorwaarden heeft verdiept.
6.2
Eiseres betoogt dat, indien de mvv door de Nederlandse ambassade te Beijing binnen een redelijke termijn was afgegeven, de afgiftedatum vóór 1 april 2014 zou hebben gelegen. De veel latere afgiftedatum kan niet aan eiseres worden toegerekend. De rechtbank overweegt dat de juistheid van de afgiftedatum van de mvv die aan eiseres is toegekend in de onderhavige procedure niet meer ter beoordeling aan de rechtbank voorligt, nu deze datum in rechte vast staat. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat zelfs al zou de afgiftedatum van de mvv eerder in het verleden hebben moeten liggen, dit eiseres en referent nog niet ontlast van hun verplichting om wijzigingen die van belang zijn voor het verblijfsrecht van eiseres aan verweerder te melden.
6.3.
Volgens het beleid van verweerder, zoals is neergelegd in paragraaf B1/6.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000), trekt verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op de in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a en c tot en met i, van de Vw 2000 genoemde gronden. Dit beleid acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Hierbij geldt wel dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijkt van zijn beleidsregel indien dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb kan slechts sprake zijn indien het gaat om omstandigheden die niet reeds in de beleidsregel zijn verdisconteerd. Als bijzondere omstandigheden heeft eiseres aangevoerd dat zij in 2014 Nederland is ingereisd en hier dus reeds drie jaar verblijft. Vanaf 2014 is zij in Nederland naar school gegaan en volledig ingeburgerd. De banden tussen eiseres en Nederland zijn veel sterker dan de banden met China. De toekomst van eiseres is gericht en gelegen in Nederland. Eiseres en referent hebben hun leven in Nederland opgebouwd bestaande uit familie, kennissen en vrienden. Ook heeft eiseres een eigen bedrijf opgezet om in haar levensonderhoud te voorzien. Verweerder heeft deze belangen in zijn beoordeling betrokken maar naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen worden gekwalificeerd als bijzondere omstandigheden die niet reeds in het beleid zijn verdisconteerd.
7. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
7.1.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2085) volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – het arrest van 31 januari 2006, Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, met zaaknummer 50435/99; het arrest van 14 juni 2011, Osman tegen Denemarken, met zaaknummer 38058/09; het arrest van 28 juni 2011, Nunez tegen Noorwegen, met zaaknummer 55597/09 en het arrest van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, met zaaknummer 47017/09 – en de jurisprudentie van de Afdeling – uitspraak van 13 juli 2009, met zaaknummer 200903237/1/V2 – dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven onderscheidenlijk het familie- en gezinsleven een fair balance moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
7.2.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een fair balance tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn. Dit blijkt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2136).
7.3.
De rechtbank stelt met partijen vast dat tussen eiseres en referent sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van inmenging in het familie- en gezinsleven, nu aan eiseres een inreisverbod is opgelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiseres dient uit te vallen. Daarbij heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden met als doel toegang en verblijf in Nederland te verkrijgen. Voorts overweegt verweerder niet ten onrechte dat van een objectieve belemmering om het gezinsleven in China uit te oefenen niet is gebleken. Hierbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres een volwassen vrouw is van 48 jaar oud. Hoewel eiseres twee jaar in Nederland verblijft, heeft zij het grootste deel van haar leven buiten Nederland doorgebracht. Bovendien zijn zowel eiseres als referent bekend met de Chinese taal en cultuur. Referent bezit de Nederlandse nationaliteit, maar Nederlanders kunnen zich in principe in China vestigen. Eiseres voert aan dat van referent in redelijkheid niet kan worden gevergd om het gezinsleven met eiseres in China uit te voeren. Referent is volledig ingeburgerd in Nederland, woont hier al meer dan dertig jaar en beschikt over voldoende inkomsten om eiseres hier te verzorgen en te onderhouden. Deze stelling is door verweerder niet ten onrechte niet gevolgd. Gelet op de culturele achtergrond van referent en zijn beheersing van het Mandarijn heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet wordt ingezien dat hij zich niet kan aanpassen in China en daar geen baan zou kunnen krijgen. Niet wordt daarom door verweerder ingezien dat hij aldaar geen gezinsleven met eiseres zou kunnen uitoefenen. Ter zitting betoogt eiseres dat referent volgens de Chinese regelgeving op zijn leeftijd al gepensioneerd is. Hij heeft geen voorzieningen in China, terwijl hij in Nederland recht op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet heeft opgebouwd. De rechtbank overweegt dat eiseres deze omstandigheden voor het eerst in het beroep naar voren heeft gebracht, zodat verweerder hiermee in zijn belangenafweging geen rekening heeft kunnen houden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft doen uitvallen en dat van een schending van artikel 8 van het EVRM dan ook geen sprake is.
8. Ten aanzien van de stelling dat referent een arbeidsovereenkomst, met een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd, heeft met zijn huidige werkgever en daarom op dit moment wel zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, zodat aan de vereisten voor het verlenen van een verblijfsvergunning aan eiseres wordt voldaan, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals door verweerder in het bestreden besluit terecht is overwogen, wordt met deze omstandigheid in de situatie van eiseres geen rekening gehouden. Door het intrekken van de verblijfsvergunning van eiseres wordt immers de situatie hersteld, zoals die had behoren te zijn wanneer eiseres geen onjuiste gegevens had verstrekt dan wel gegevens had achtergehouden. Indien eiseres van mening is dat zij op dit moment aan de vereisten voor het verlenen van een verblijfsvergunning voldoet, kan zij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op uiterlijk 12 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.