ECLI:NL:RBDHA:2017:12457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.9130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van lesbische vrouw uit Oeganda op basis van geloofwaardigheid van seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een lesbische vrouw uit Oeganda. Eiseres, geboren in 1965, heeft op 24 maart 2016 een asielaanvraag ingediend, na in 2005 Nederland te zijn ingereisd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de aanvraag als kennelijk ongegrond beschouwde op basis van de Vreemdelingenwet. Eiseres heeft verklaard lesbisch te zijn en heeft een verleden als non in Oeganda, waar zij een relatie had met een andere non. Na betrapt te zijn, is zij uit het klooster gezet en heeft zij Oeganda ontvlucht.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2017 heeft eiseres haar situatie toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiseres over haar seksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft daarbij gewezen op tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en het gebrek aan kennis over LHBT-organisaties in Oeganda. Eiseres heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vreest voor vervolging in haar land van herkomst.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder verwijzingen naar culturele analyses en wetenschappelijke artikelen, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M.R. Zeevaarder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is ter zitting [partner van eiseres], de gestelde partner van eiseres, verschenen en gehoord.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1965 en bezit de Oegandese nationaliteit.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft verklaard lesbisch te zijn. Als non had zij een langdurige relatie met een andere non, [persoon A]. Nadat zij betrapt waren toen zij stonden te zoenen in de gang, is zij door het klooster weggestuurd. Met behulp van een Duitse vriendin is zij met een visum voor Duitsland op 2 mei 2004 Oeganda ontvlucht, aldus eiseres. Eiseres stelt in 2005 Nederland te zijn ingereisd, waarna zij op 24 maart 2016 haar asielaanvraag heeft ingediend. Eiseres stelt te vrezen voor problemen met haar familie en met de nonnen als zij zou terugkeren naar Oeganda.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
- eiseres heeft verklaard dat zij de Oegandese nationaliteit heeft en dat zij woonachtig was in Kampala;
- eiseres heeft verklaard dat zij een non was in Oeganda tot 2004;
- voorts heeft eiseres verklaard dat zij lesbisch is. Als non had zij een relatie met een andere non, [persoon A] genaamd. Nadat zij betrapt waren in het klooster is eiseres weggestuurd en met hulp van een Duitse vriendin kon eiseres met een visum voor Duitsland op 2 mei 2014 Oeganda ontvluchten.
Verweerder acht de eerste twee elementen geloofwaardig, maar het laatste element ongeloofwaardig. Zo heeft eiseres volgens verweerder slechts algemeen, vaag en summier verklaard over haar bewustwordingsproces en het proces van zelfacceptatie. Voorts heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het moment dat zij zich realiseerde dat zij op vrouwen viel. Voorts zijn de verklaringen van eiseres over de problemen die zij heeft ondervonden vanwege haar geaardheid niet geloofwaardig, doen de vage en summiere verklaringen van eiseres over hoe zij haar seksualiteit heeft beleefd tegen de achtergrond van haar religie afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door haar gestelde seksuele gerichtheid en zijn de verklaringen over de gestelde relaties – met [persoon A] en in Nederland – vaag, summier, ongerijmd respectievelijk niet overtuigend. Voorts is niet in positieve zin door verweerder meegewogen dat eiseres geen kennis van LHBT-organisaties in Oeganda heeft, weinig weet over de strafbaarstelling van homoseksualiteit in Oeganda en in Nederland nauwelijks contacten heeft gehad met LHBT-organisaties. Tot slot doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres dat zij niet eerder in het kader van eerdere reguliere procedures heeft verklaard lesbisch te zijn. Dit klemt te meer nu zij in 2011 in het kader van een reguliere aanvraag ‘verblijf bij partner’ heeft verklaard een mannelijke partner te hebben, hetgeen door verweerder naar aanleiding van het gehoor van de gestelde partner ongeloofwaardig is bevonden en door eiseres is bevestigd dat zij hieromtrent onjuiste gegevens heeft verstrekt. Voorts heeft eiseres geen vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging aannemelijk gemaakt, noch heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt. Nu eiseres naar eigen zeggen in 2005 Nederland is ingereisd en pas op 24 maart 2016 kenbaar heeft gemaakt dat zij internationale bescherming wenst, heeft eiseres zich niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, aangemeld, en daar kenbaar gemaakt dat zij internationale bescherming wenst. Gelet daarop is haar aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw, als kennelijk ongegrond afgewezen, aldus verweerder.
4. Eiseres betoogt dat verweerder niet langer van Werkinstructie 2015/9 (hierna: de Werkinstructie) kan uitgaan. In de Werkinstructie is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan het standpunt van dr. N. LaViolette in haar artikel “Sexual Orientation and the Refugee Determenation Proces; questioning a claimant about thair membership in the particular social group”, dat aan de werkinstructie ten grondslag is gelegd, te weten dat de veronderstelling dat homoseksuelen geloofwaardig over hun bewustwording en zelfacceptatie kunnen spreken geen wetenschappelijke onderbouwing heeft. Verweerder legt derhalve teveel nadruk op het innerlijk proces van bewustwording en zelfacceptatie. Ook is de Werkinstructie in strijd met de Procedurerichtlijn. Voorts is verweerder er in de Werkinstructie ten onrechte vanuit gegaan dat er een vaststaande wijze van ontwikkelen van de seksuele oriëntatie bestaat. Dit blijkt ook uit een recent artikel van A. Gustavsson Grønningsǣter, verbonden aan de universiteit van Oslo, Noorwegen, die onderzoek heeft gedaan op basis van Noorse dossiers waarbij eenzelfde beoordeling als in Nederland wordt gehanteerd, aldus eiseres. Uit dit onderzoek blijkt dat met het nadruk leggen op een innerlijk proces van zelfacceptatie en bewustwording terwijl aan overige factoren minder waarde wordt gehecht, een stereotype houding ten opzichte van het gestelde LHBT-asielzoekers wordt gecreëerd.
Eiseres betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het door haar bij haar zienswijze overgelegde rapport van Buro KleurKracht niet op haar betrekking heeft. De culturele analyse in het rapport ziet er echter op dat van homoseksuele asielzoekers afkomstig uit Oeganda niet zonder meer kan worden verwacht adequaat antwoorden te geven op vragen omtrent hun proces van bewustwording en zelfacceptatie. Dit is ook van toepassing op eiseres. Het is derhalve verklaarbaar dat zij op onderdelen tegenstrijdig, vaag, bevreemdend, summier en niet gedetailleerd heeft verklaard, aldus eiseres. Ook ten aanzien van de door verweerder vaag en summier bevonden verklaringen van eiseres over de innerlijke beleving van haar seksuele gerichtheid als non in een klooster en haar verklaringen over de relatie met [persoon A], verwijst eiseres naar de culturele analyse van Buro KleurKracht.
Eiseres betoogt voorts dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom het zoenen in een openbare ruimte in het klooster, vanwege het feit dat eiseres zelf heeft gesteld altijd voorzichtig te zijn geweest, niet geloofwaardig wordt geacht. Ook betoogt eiseres dat het niet vreemd is dat zij niet bekend is met LHBT-organisaties in Oeganda, nu die organisaties, als ze al bestaan, in het geheim opereren. Dat zij thans ruimschoots de gelegenheid zou hebben gehad om zich in belangenorganisaties en de rechten van LHBT’s in Oeganda te verdiepen mag haar niet worden tegengeworpen, nu niet kan worden verwacht dat iedereen daarin geïnteresseerd is en zij reeds lange tijd in Nederland verblijft en geen contact meer onderhoudt met haar land van herkomst, aldus eiseres.
Voorts doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daarbij naar een aantal zaken waarin verweerder nader onderzoek noodzakelijk heeft geacht omdat betrokkenen in Nederland een relatie stellen te hebben.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder de gestelde seksuele geaardheid van eiseres overeenkomstig de Werkinstructie heeft onderzocht en beoordeeld.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) bij uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) heeft geoordeeld dat verweerder aan de hand van de onderzoeksmethode zoals weergegeven in de Werkinstructie op een zorgvuldige manier onderzoek doet naar een gestelde seksuele geaardheid, en dat verweerder met de Werkinstructie voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de antwoorden op vragen over een seksuele gerichtheid worden beoordeeld. Bij die beoordeling hecht verweerder volgens de Afdeling in de regel terecht veel waarde aan de verklaringen van een vreemdeling over zijn eigen ervaringen met betrekking tot de bewustwording en zelfacceptatie, waarbij verweerder terecht niet verwacht dat een vreemdeling in alle gevallen een uitgebreid bewustwordingsproces heeft doorlopen of een innerlijke worsteling heeft doorgemaakt, omdat dit te zeer zou uitgaan van stereotiepe opvattingen over een seksuele gerichtheid of een bepaald land. Voorts heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak overwogen dat verweerder bij het door hem verrichte onderzoek naar en de door hem verrichte beoordeling van een gestelde seksuele gerichtheid reeds voldoende rekening houdt met eventueel aanwezige culturele en psychologische factoren en er geen aanleiding bestond om bij de totstandkoming van de Werkinstructie meer aandacht te besteden aan inzichten uit cultureel antropologisch en psychologisch onderzoek. Voorts is door de Afdeling van belang geacht dat verweerder een op de persoon van de vreemdeling toegespitste integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht aan de hand van de door die vreemdeling afgelegde verklaringen en overgelegde documenten, die worden bezien tegen de achtergrond van de herkomst en omgeving van die vreemdeling, om zo niet uit te gaan van stereotiepe opvattingen over personen met een bepaalde seksuele gerichtheid uit een bepaald land. Ook in onderhavige zaak heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting benadrukt dat alle aspecten en verklaringen van de vreemdeling in onderlinge samenhang worden bezien en dat een aanvraag niet per definitie wordt afgewezen als ten aanzien van de bewustwording en zelfacceptatie niet voldoende wordt verklaard.
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat het artikel van LaViolette gedateerd is en onvoldoende wetenschappelijk is onderbouwd, overweegt de rechtbank dat, nog daargelaten dat de Werkinstructie ook op andere stukken is gebaseerd, de Afdeling in voornoemde uitspraak heeft overwogen dat de door verweerder bij de totstandkoming van de Werkinstructie gebruikte bronnen afkomstig zijn van deskundigen die wetenschappelijk onderzoek hebben gedaan naar, of jarenlange ervaring hebben met, het onderzoek naar of de beoordeling van een gestelde seksuele gerichtheid.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat noch de door eiseres overgelegde culturele analyse van Buro KleurKracht noch het artikel van Gustavsson Grønningsǣter tot het oordeel leidt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, althans dat bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van asielzoekers met een gestelde homoseksuele/lesbische gerichtheid niet langer van de Werkinstructie kan worden uitgegaan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De culturele analyse van Buro KleurKracht beschrijft de culturele achtergrond in Oeganda en brengt aandachtspunten binnen deze culturele context naar voren waarmee rekening dient te worden gehouden bij de beoordeling van de verklaringen, onder meer over het proces van bewustwording en/of zelfacceptatie, van LHBT-asielzoekers uit dat land. Uit de analyse volgt naar het oordeel van de rechtbank niet, zoals eiseres heeft betoogd, dat van homoseksuele asielzoekers afkomstig uit Oeganda niet zonder meer kan worden verwacht dat zij adequaat antwoorden op vragen omtrent hun proces van bewustwording en zelfacceptatie.
Voorts overweegt de rechtbank dat het artikel van Gustavsson Grønningsǣter ziet op culturele verschillen in het begrip over en de vaststelling van het concept seksuele oriëntatie/identiteit door de Noorse immigratiedienst, waarbij voornoemde onderzoekster concludeert dat “
the findings of the case study show that the credibility assessment of the immigration authorities favour asylum seekers with a clear and defined sexual orientation that corresponds with the Norwegian understanding of what being gay or lesbian means.” De rechtbank is van oordeel dat de uitkomst(en) van dit onderzoek zonder nadere toelichting niet één op één van toepassing kunnen worden verklaard op de geloofwaardigheidsbeoor-deling bij seksuele gerichtheid in Nederland.
Eiseres heeft voorts niet gemotiveerd waarom de Werkinstructie in strijd zou zijn met de Procedurerichtlijn. Een enkele stelling daartoe is onvoldoende.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de hand van de onderzoeksmethode zoals weergegeven in de Werkinstructie op een zorgvuldige manier onderzoek heeft gedaan naar de gestelde seksuele geaardheid van eiseres.
5.3
Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte zwaar gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseres al 12 jaar in Nederland verbleef voor ze een asielaanvraag heeft gedaan. De tijdens het nader gehoor door eiseres gegeven verklaring daarvoor, te weten dat zij ziek was en bang, heeft verweerder daartoe onvoldoende mogen achten. Ook heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat eiseres in 2011 een reguliere aanvraag heeft gedaan voor verblijf bij een mannelijke partner. De aanvraag is afgewezen, omdat de relatie als schijnrelatie werd aangemerkt, hetgeen eiseres heeft bevestigd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eiseres en van haar gestelde seksuele geaardheid.
Zoals eerder overwogen volgt uit de culturele analyse van Buro KleurKracht niet dat van homoseksuele asielzoekers afkomstig uit Oeganda niet zonder meer kan worden verwacht dat zij adequaat antwoorden op vragen omtrent hun proces van bewustwording en zelfacceptatie. De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van eiseres dat het op grond van de culturele analyse verklaarbaar is dat zij op onderdelen tegenstrijdig, vaag, bevreemdend, summier en niet gedetailleerd heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres over het bewustwordingsproces en het proces van zelfacceptatie vaag, summier en algemeen zijn. Zo heeft eiseres over het proces van bewustwording enkel verklaard dat zij vrouwen aantrekkelijk vond, dat zij alleen met meisjes woonde en dat zij lesbische gevoelens kreeg. Op de vraag hoe zij haar jeugd heeft ervaren in relatie tot haar geaardheid heeft eiseres slechts geantwoord dat zij altijd met meisjes wilde spelen. Op de vraag wat eiseres dacht over haar gerichtheid op het moment dat zij zich realiseerde dat zij lesbisch was, heeft eiseres enkel geantwoord dat zij bang was omdat ze dacht dat het niet normaal was, dat ze heeft gebeden om te veranderen, maar dat dat haar niet heeft geholpen. Ten aanzien van het proces van zelfacceptatie heeft eiseres enkel verklaard dat zij het niet meteen kon accepteren maar later wel. Op de vraag hoe dat is gegaan volstaat zij met de mededeling dat zij geen gevoelens had voor mannen en wel voor vrouwen en dat zij niet kon veranderen. Ook heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat de verklaringen van eiseres over hoe zij in gesprek kwam over haar geaardheid in een omgeving waar dat niet gebruikelijk was vaag en bevreemdend zijn. Eiseres verklaart daarover enkel dat zij altijd alleen waren en alleen gesprekken hadden over vrouwen en dat zij zo in contact kwamen en dat zij dan elkaars borsten gingen aanraken. Daarnaast heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd ten aanzien van de vraag vanaf welk moment zij zich realiseerde op vrouwen te vallen. Zo verklaart eiseres eerst dat zij op haar veertiende toen zij in het klooster woonde gevoelens kreeg voor vrouwen. Later verklaart ze dat zij ook voordat zij non werd dergelijke gevoelens had. Vervolgens stelt eiseres dat zij zestien of zeventien jaar was toen de gevoelens begonnen.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiseres en [persoon A], terwijl het hun gelukt is om hun relatie al twintig jaar geheim te houden, het risico zouden nemen om in een openbaar toegankelijke ruimte in het klooster elkaar te zoenen. Verweerder heeft dit niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd ongeloofwaardig geacht.
Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat eiseres vaag en summier heeft verklaard over hoe zij haar seksualiteit heeft beleefd tegen de achtergrond van haar religie en over haar gestelde relatie met [persoon A], heeft eiseres – zonder nadere duiding – verwezen naar de culturele analyse van Buro KleurKracht. De rechtbank is van oordeel dat van eiseres verwacht mag worden dat zij specifiek aangeeft welke passage(s) uit de analyse zij van toepassing acht op haar verklaringen op deze punten en waarom verweerder die verklaringen (want niet met inachtneming van de culturele context en de aangegeven aandachtspunten) onjuist heeft beoordeeld. Dit heeft eiseres niet gedaan, zodat deze grond om die reden al niet slaagt.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eiseres terecht heeft betoogd dat verweerder het gebrek aan kennis van eiseres over LHBT-organisaties in Oeganda niet aan haar kan tegenwerpen. Eiseres woonde in de besloten gemeenschap van het klooster. Het is derhalve niet onaannemelijk dat eiseres niet van de LHBT-organisaties in Oeganda op de hoogte was. Dat zij tijdens haar verblijf in Nederland geen onderzoek heeft gedaan naar LHBT-organisaties in Oeganda, wekt bij de rechtbank, gelet op haar verblijfsduur, geen bevreemding. Ook heeft eiseres er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat niet elke homoseksueel geïnteresseerd is in een lidmaatschap bij een dergelijke organisatie, of dat nu in het land van herkomst of in Nederland is. Dit maakt, gelet op de andere aspecten van de geloofwaardigheidsbeoordeling, evenwel niet dat verweerder ten onrechte haar seksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft geacht.
5.4
Gelet op voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij lesbisch is. Ook de verklaringen van eiseres over haar gestelde relaties met vrouwen in Nederland leiden niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft over haar vorige relatie in Nederland slechts zeer summier verklaard. Over de gestelde huidige relatie heeft eiseres tijdens het nader gehoor niets verklaard, terwijl de gestelde huidige partner ter zitting heeft verklaard dat zij en eiseres sinds begin 2016 – dus ten tijde van het nader gehoor – een relatie hebben.
Verklaringen van gestelde partners kunnen weliswaar dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele geaardheid, maar laten de verantwoordelijkheid van een vreemdeling onverlet om (ook) zelf tegenover verweerder aan de hand van zijn eigen verklaringen zijn seksuele geaardheid aannemelijk te maken (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 27 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2940, van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1256 en van 1 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2376). Anders dan eiseres ter zitting heeft betoogd, vormen de door de gestelde huidige partner van eiseres, [partner van eiseres], ter zitting gegeven verklaringen onvoldoende aanleiding voor een nader onderzoek naar de gestelde relatie van eiseres. Dat verweerder in andere zaken daartoe wel aanleiding heeft gezien, doet daar niet aan af, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ging om gelijke gevallen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.