In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een lesbische vrouw uit Oeganda. Eiseres, geboren in 1965, heeft op 24 maart 2016 een asielaanvraag ingediend, na in 2005 Nederland te zijn ingereisd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de aanvraag als kennelijk ongegrond beschouwde op basis van de Vreemdelingenwet. Eiseres heeft verklaard lesbisch te zijn en heeft een verleden als non in Oeganda, waar zij een relatie had met een andere non. Na betrapt te zijn, is zij uit het klooster gezet en heeft zij Oeganda ontvlucht.
Tijdens de zitting op 12 oktober 2017 heeft eiseres haar situatie toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiseres over haar seksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft daarbij gewezen op tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en het gebrek aan kennis over LHBT-organisaties in Oeganda. Eiseres heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vreest voor vervolging in haar land van herkomst.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder verwijzingen naar culturele analyses en wetenschappelijke artikelen, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.