Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.de besloten vennootschap MAGNATECH INTERNATIONAL B.V.,
[RWH],
1.de rechtspersoon naar vreemd recht MAGNATECH LLC,
KEMPPI OY,
1.De procedure
- de inleidende dagvaarding tevens houdende incidentele vordering ex art. 223 Rv van 10 mei 2016;
- de akte inbreng producties bij de inleidende dagvaarding met producties 1 tot en met 47;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en in het incident, tevens houdende (provisionele) eis in reconventie zijdens MLLC, met producties 1 t/m 36;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van antwoord in het incident zijdens Kemppi, met producties 1 t/m 9;
- het tussenvonnis van 16 september 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging aanvullende producties in conventie en reconventie, met producties 48 t/m 74;
- de e-mail d.d. 29 november 2016 zijdens MTI, waarbij productie 64 “zekerheidshalve nogmaals” is toegezonden;
- de akte overlegging nadere producties d.d. 6 december 2016 zijdens MLLC, met producties 37 t/m 40 (toegezonden op 22 november 2016);
- de brief van mr. Dadi van 5 december 2016, waarbij een aanvullende kostenopgave is gedaan;
- het proces-verbaal van de op 6 december 2016 gehouden comparitie van partijen, alsmede de bij die gelegenheid overgelegde spreekaantekeningen van mr. Dadi en Tsoutsanis, van mr. Maassen en mr. Claassen en van mr. Smelt ;
- de brief van mr. Smelt d.d. 23 december 2016 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van mr. Maassen d.d. 27 december 2016 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van mr. Dadi d.d. 9 januari 2017 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van mr. Maassen d.d. 10 januari 2017;
- de antwoordakte in conventie zijdens MLLC d.d. 1 februari 2017;
- de rolbeslissing van de rechtbank van 17 februari 2017;
- de akte overlegging productie zijdens MLLC d.d. 1 maart 2017, met productie 41;
- de akte uitlating aanvullende productie zijdens MTI d.d. 15 maart 2017;
2.De feiten
‘pipeliner segment’) en anderzijds lasapparaten voor het lassen van pijpen en buizen met een kleine diameter (door partijen aangeduid als het
‘orbitaal segment’). Naast volledige systemen en apparaten produceert MLLC ook losse componenten, (reserve)onderdelen en accessoires.
‘president’van MLLC, [A] (verder: [A] ), is gaan samenwerken met [B] (verder: [B] ), de vader van de huidige (indirect) eigenaar en bestuurder van MTI, [C] . Tot dat moment werden de producten van MLLC in Europa verkocht via de Nederlandse vestiging van het Amerikaanse [X] Co (verder: [X] ), maar omdat [X] werd overgenomen door een concurrent van MLLC werd deze relatie beëindigd. [B] , die werkzaam was bij [X] , is toen ingegaan op een aanbod van [A] om voor MLLC te gaan werken.
‘compensations details’vermeldt een
‘salary’inclusief een
‘allowance vacation’en een
‘private presentation’van ƒ 102.580,-. Voorts wordt gesproken over een
‘legitimate insurance for A.O.W., W.W. etc’en
‘supplementary insurance’voor onder meer ziekte, arbeidsongeschiktheid en pensioen.
‘salary’stop te zetten, omdat hij zelf van mening was dat dit niet langer paste bij de samenwerking zoals deze zich inmiddels had ontwikkeld.
‘blanket order’voor pipeliner systemen (PL’s) plaatst.
‘For discussion reasons’gaat hij daarbij uit van een bestelling van 50 systemen per tien maanden, waarbij MLLC 5 systemen per maand zal produceren. Hieraan gekoppeld is een betalingsschema met vaste periodieke betalingen door MTI. Afspraken hierover zijn echter niet tot stand gekomen.
‘no system order since May of 2013’) als in het orbital segment (
‘no significant sales’). Aan MTI is vervolgens medegedeeld dat MLLC voornemens was de verkoop in het orbitaal segment zelf ter hand te nemen. Voorts is MTI te verstaan gegeven dat zij zes maanden de tijd krijgt om de verkopen in het pipeliner segment te verbeteren.
‘product manager’van dit bedrijf. PGWS trad daarbij op als vertegenwoordiger dan wel (sub)distributeur voor MTI. Bij e-mail van 28 juli 2015 heeft [A] namens MLLC het volgende aan MTI geschreven:
‘key account’van Kemppi, gesproken over een eventuele samenwerking tussen MLLC en Kemppi bij de ontwikkeling van een lassysteem voor het pipeliner segment. Dit heeft toen geen vervolg gekregen.
‘product purchase agreement’, waarin is vastgelegd dat MLLC als ‘supplier’ de in een appendix nader omschreven producten aan Kemppi zal gaan leveren. Niet in geschil is dat het daarbij gaat om componenten voor lasapparaten in het orbitale segment, waaronder laskoppen en (onderdelen van) afstandsbedieningen.
3.Het geschil
in conventie
in de hoofdzaak(verkort weergegeven):
primair) een verklaring voor recht dat de opzegging door MLLC van deze distributieovereenkomst nietig is, dan wel dat deze opzegging zal worden vernietigd of dat daaraan op grond van de redelijkheid en billijkheid de werking zal worden ontzegd;
subsidiair, voor het geval MLLC wel mocht opzeggen) vaststelling dat de opzegtermijn 36 maanden bedraagt, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak;
incidentgeopend, waarin zij bij wege van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van het geding vorderen:
primairop het standpunt dat deze opzegging nietig is, althans dat daaraan op grond van de redelijkheid en billijkheid de werking aan moet worden ontzegd, nu MLLC daarvoor geen deugdelijke en voldoende zwaarwegende gronden had, de gehanteerde opzegtermijn te kort is en de opzegging ten onrechte niet is vergezeld van een aanbod tot schadevergoeding.
‘product purchase agreement’die zij met MLLC heeft gesloten, inbreuk maakt op haar rechten als exclusief distributeur in de EU. Met deze overeenkomst wordt een bestaand distributiestelsel ondermijnd en heeft Kemppi nu de beschikking over lassystemen die dankzij de grote marktinspanningen van MTI’s al in de EU en daarbuiten in de markt zijn gezet. Kemppi kan daardoor nu gratis meeliften op het succes dat MTI heeft behaald met haar producten en diensten. Kemppi is op deze grond naast MLLC hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die MTI heeft geleden als gevolg van de wanprestatie die MLLC heeft gepleegd door het aangaan van de productieovereenkomst.
in het incidentvan haar kant (
in reconventie) dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in reconventiedat de rechtbank op de hiervoor kort weergegeven gronden:
primair) RWH zal veroordelen het Uniemerk MAGNATECH over te dragen aan MLLC en medewerking te verlenen aan de daarvoor noodzakelijke inschrijvingen in het Gemeenschapsmerkenregister, zulks op straffe van een forse dwangsom, althans (
subsidiair) voor recht zal verklaren dat het Uniemerk Magnatech nietig is;
4.De beoordeling
in de hoofdzaak en in het incident, zowel in conventie als in reconventie:
‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’in de zin van dit artikel zowel de plaats waar de schadeveroorzakende handeling heeft plaatsgevonden (Handlungsort) als de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort) kan vallen. Met MTI c.s. is de rechtbank van oordeel dat er op basis van alle gegevens in het dossier [4] voldoende aanknopingspunten zijn om Nederland in elk geval als Erfolgsort aan te merken. Het verwijt dat MTI c.s. Kemppi maken komt er immers op neer dat Kemppi zich in elk geval binnen de EU schuldig maakt aan het ondermijnen van een bestaand distributiestelsel en het, in het verlengde daarvan, op oneerlijke wijze profiteren van de inspanningen die MTI zich jarenlang heeft getroost. Gesteld dat dit verwijt opgaat, vindt deze oneerlijke en onrechtmatige concurrentie onder meer plaats in Nederland nu Kemppi blijkens het dossier mede actief is op de Nederlandse markt. Daar komt bij dat MTI uitsluitend in Nederland is gevestigd en van daaruit de EU-markt bedient. Het centrum van haar economische belangen is dan ook gelegen in Nederland, zodat de schade als gevolg van die beweerdelijke oneerlijke concurrentie in de EU uiteindelijk in Nederland wordt geleden. De rechtbank acht daarbij van belang dat het, anders dan Kemppi kennelijk meent, bij de gestelde schade om beduidend meer gaat dan alleen zuivere vermogensschade die intreedt op de (Nederlandse) bankrekening van MTI. De stellingen van MTI c.s. volgend, bestaat die schade immers naast verkoop- en winstdaling ook uit verlies van investeringen.
Tijdstip totstandkoming distributieovereenkomst
‘salary’) voor MLLC zou gaan werken als
‘technical and sales representative’. Daarbij werd, aldus de brief, van hem verwacht dat hij zou optreden (
‘to act’) als
‘sales and technical liason with both Magnatech appointed distributors and customers’. Het mag zo zijn dat [B] (anders dan kennelijk de bedoeling was) hierna niet als werknemer bij MLLC in dienst is getreden, dit laat onverlet dat MLLC hem vanaf 1988 wel de in de brief genoemde vergoeding van ruim ƒ100.000,- per jaar voor zijn werkzaamheden is gaan betalen en dat zij deze vergoeding, naar verder onweersproken is gebleven, ook na de oprichting van HTS in 1992 is blijven betalen. De stelling van MTI c.s. dat het bij deze betalingen vanaf 1992 niet langer zou gaan om het oorspronkelijk overeengekomen
‘salary’maar om een lumpsum-vergoeding voor consultancydiensten die [B] naast zijn distributeurschap voor MLLC is gaan verrichten, moet daarbij als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. De door MTI c.s. gegeven voorbeelden van de beweerdelijke afzonderlijke consultancydiensten – het bieden van support aan distributeurs en klanten en productontwikkeling – passen immers geheel binnen de taakomschrijving in de brief van 10 februari 1988 en bij die stand van zaken had het op de weg van MTI c.s. gelegen nader aan te geven waar, wanneer, waarom en hoe deze veranderingen in de afspraken dan wel zouden zijn gemaakt. De rechtbank acht daarbij van belang dat MTI c.s. ook niet hebben weersproken dat [B] HTS uitsluitend heeft opgericht om de invoer in de Europese Gemeenschap te vergemakkelijken en dat de samenwerking voor het overige ongewijzigd is gebleven. De rechtbank concludeert dan ook dat er in elk geval tot 2002, toen Magnatech Europe B.V. werd opgericht, sprake is geweest van een samenwerking waarbinnen [B] steeds verzekerd is geweest van een vaste beloning voor al zijn werkzaamheden ten behoeve van MLLC, waarvan de hoogte ook niet afhankelijk was van zijn verkoopresultaten. Aangezien dit betekent dat [B] niet, althans maar zeer beperkt voor eigen rekening en risico werkzaam was, kan in het licht van de hiervoor weergegeven definitie dan ook niet worden gesproken van een distributieovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank is dit ook niet meteen anders geworden met de oprichting van Magnatech Europe. Weliswaar is de aard en inhoud van de samenwerking daarna wel van kleur gaan verschieten, maar dit neemt niet weg dat MLLC de vaste vergoeding ook hierna nog tot september 2008 is blijven betalen. Klaarblijkelijk waren partijen eerst toen van oordeel dat de aard en inhoud van hun samenwerking inmiddels zodanig was gewijzigd dat de betaling van een vaste vergoeding daar niet langer bij paste. Gelet hierop betoogt MLLC dan ook terecht dat de rechtsverhouding tussen partijen op z’n vroegst vanaf 2007 kan worden geduid als een distributieovereenkomst in de zin van de hiervoor weergegeven definitie.
Exclusiviteit: territorium
Exclusiviteit: contractsproducten
‘Magnatech branded products’.
Brazilië
Finland
‘product purchase agreement’die MLLC met Kemppi is aangegaan en de leveranties die MLLC op grond van die overeenkomst vervolgens aan Kemppi heeft gedaan.
Saoedi-Arabië
schadevergoeding
in reconventie(onder IV) wordt gevorderd, het gebruik van de handelsnaam, het logo en het Uniemerk MAGNATECH dienen te staken.
‘for as long as there is a continuing business relationship’) en dat 2) deze toestemming uitdrukkelijk niet inhoudt dat rechten worden overgedragen of prijsgegeven (
‘Magnatech (…) is in no way assigning rights’). De rechtbank wijst er daarbij op dat de e-mail daarbij uitdrukkelijk spreekt over zowel
‘trade names’en
‘trade marks’. De aan het slot van de e-mail genoemde voorbeelden van de lotgevallen van [X] en Budweiser maken daarbij ook zonder meer duidelijk waar het MLLC vooral om gaat, namelijk dat zij na een eventuele beëindiging van de
‘business relationship’niet geconfronteerd wil worden met de situatie dat zij haar eigen naam niet meer als handelsnaam of merk zou mogen gebruiken.
in reconventietevens dat het Uniemerk om niet aan haar wordt overgedragen.
om niet, derhalve zonder enige vergoeding, af te staan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals hierna aan de orde zal komen, de UMVo nu juist een bijzondere regeling kent, die een dergelijke aanspraak slechts in een zeer specifieke situatie mogelijk maakt.
‘in any specific market worldwide’) aan een ander dan haarzelf zouden blijken toe te komen.
‘product purchase agreement’en het vervolgens rechtstreeks beleveren van Kemppi geen wanprestatie opleveren, snijdt deze stelling reeds om deze reden geen hout.
in conventieonder I gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Van alle aan MLLC en Kemppi gemaakte verwijten, is immers alleen het verwijt dat MLLC meerdere malen de exclusiviteit in Saoedi-Arabië heeft geschonden, gegrond bevonden. Met betrekking tot deze toerekenbare tekortkomingen zal MLLC echter worden veroordeeld tot schadevergoeding, zodat niet valt in te zien welk afzonderlijk belang MTI c.s. nog hebben bij een verklaring voor recht op dit punt. MTI c.s. hebben dit ook niet nader toegelicht.
in conventieonder II gevorderde verklaring voor recht wordt het volgende overwogen. Zoals hiervoor reeds werd overwogen en beslist, kunnen MTI c.s. niet worden gevolgd in hun stelling dat de distributieovereenkomst aan MTI exclusieve distributierechten toekent voor, kort gezegd, alle producten die MLLC produceert. Daarnaast moet het ervoor worden gehouden dat het gebied waar MTI exclusiviteit genoot, bestaat uit de landen die op de in r.o. 2.17 bedoelde kaarten in rood zijn aangegeven. De gevorderde verklaring zal dan ook hooguit in die vorm kunnen worden toegewezen. Nu de overeenkomst inmiddels rechtsgeldig is beëindigd, valt echter niet in te zien welk belang MTI c.s. thans nog hebben bij een dergelijke verklaring. De vordering in conventie onder II zal om die reden eveneens worden afgewezen.
in conventiehouden verband met de stelling dat de opzegging van de distributieovereenkomst nietig is, althans dat MLLC daarbij een langere opzegtermijn in acht had moeten nemen en/of aanvullende schadevergoeding had moeten aanbieden. Zoals in r.o. 4.26 reeds werd beslist, houdt de opzegging in de vorm waarin deze is gedaan echter stand. Daarom zullen ook deze vorderingen worden afgewezen.
in conventieonder V gevorderde veroordeling tot nakoming van de distributieovereenkomst, in het bijzonder tot prompte en exacte uitvoering van orders van MTI, zal worden afgewezen. Een verplichting daartoe bestaat slechts indien en voor zo lang de overeenkomst tussen partijen voortduurt. Nu de rechtsverhouding inmiddels per 20 juli 2017 rechtsgeldig is beëindigd, hebben MTI c.s. hierbij geen belang meer.
in conventieonder VII tot en met IX gevorderde veroordelingen van MLLC tot schadevergoeding wegens schending van de exclusiviteit in Saoedi-Arabië en Brazilië alsmede de onder X gevorderde hoofdelijke veroordeling van MLLC en Kemppi tot schadevergoeding in verband met, kort gezegd, het aangaan en uitvoeren van de
‘product purchase agreement’komen als gezegd alleen de vorderingen met betrekking tot Saoedi-Arabië voor toewijzing in aanmerking. Dit betreft de vorderingen in conventie onder VII en VIII. Zoals hiervoor in r.o. 4.37 werd overwogen, zullen daarbij geen (voorschot)bedragen worden vastgesteld. Vaststelling van deze bedragen zal dienen te geschieden in een schadestaatprocedure.
in conventieook de vorderingen onder XVI (Europese executoriale titel) en onder XVII (vergoeding van de vertaalkosten van de dagvaarding op de voet van artikel 237 Rv j˚ artikel 6:96 BW) voor afwijzing gereed.
in conventieonder XI tot en met XIV, die strekken tot het verkrijgen van een verbod met nevenvorderingen wegens merkinbreuk, heeft de rechtbank hiervoor in r.o. 4.52 al geoordeeld dat deze moeten worden afgewezen.
in conventieover en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zullen worden gesteld. Daarbij valt erop te wijzen dat er meerdere onderwerpen en vorderingen met elk een verschillende juridische grondslag aan de orde waren. Niet gezegd kan dan ook worden dat één van partijen in overwegende mate in het gelijk of ongelijk is gesteld. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie te compenseren, in die zin dat partijen elk hun eigen kosten zullen dragen.