ECLI:NL:RBDHA:2017:12725
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Vietnamese eiseres afgewezen wegens onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Vietnamese eiseres, die beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 juli 2017. De eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen asiel had aangevraagd, stelde dat zij te vrezen had voor vervolging in Vietnam vanwege de criminele schulden van haar echtgenoot. Tijdens de zitting op 3 augustus 2017 werd de eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiseres als ongegrond heeft afgewezen, ondanks dat het asielrelaas geloofwaardig werd bevonden. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Vietnam een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank baseerde haar oordeel op informatie uit openbare bronnen die bevestigden dat er in Vietnam in het algemeen bescherming wordt geboden door de autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat het vragen om bescherming bij de politie in Vietnam bij voorbaat zinloos was.
De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de autoriteiten in Vietnam niet in staat of bereid waren om haar te beschermen tegen de gevaren die zij stelde te ondervinden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.