ECLI:NL:RBDHA:2017:12725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
NL17.4774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Vietnamese eiseres afgewezen wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Vietnamese eiseres, die beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 juli 2017. De eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen asiel had aangevraagd, stelde dat zij te vrezen had voor vervolging in Vietnam vanwege de criminele schulden van haar echtgenoot. Tijdens de zitting op 3 augustus 2017 werd de eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiseres als ongegrond heeft afgewezen, ondanks dat het asielrelaas geloofwaardig werd bevonden. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Vietnam een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank baseerde haar oordeel op informatie uit openbare bronnen die bevestigden dat er in Vietnam in het algemeen bescherming wordt geboden door de autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat het vragen om bescherming bij de politie in Vietnam bij voorbaat zinloos was.

De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de autoriteiten in Vietnam niet in staat of bereid waren om haar te beschermen tegen de gevaren die zij stelde te ondervinden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2017 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 2], geboren op: [geboortedatum 2] ,
[naam 3], geboren op: [geboortedatum 3] ,
[naam 4], geboren op: [geboortedatum 4] ,
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Schuitemaker).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2017 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Paffen, als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Vietnamese nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum 1] . Eiser is eind 2015 vertrokken uit Vietnam en zij heeft op 25 april 2017 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres onderscheiden:
- De echtgenoot van eiseres had gokschulden bij criminele organisaties, hij is begin 2015 vertrokken en heeft betrokkene en haar kinderen achtergelaten.
- Daarna kwamen de schuldeisers regelmatig bij betrokkene langs op zoek naar de echtgenoot en het geld dat hij verschuldigd was, ze hebben het huis vernield en spullen meegenomen. Daarnaast hebben ze betrokkene geschopt en gestompt.
- De dochters van betrokkene werden tevens lastig gevallen, er zijn mannen naar de markt en naar hun school gekomen, ze deden zich voor als vrienden van haar vader. Daarnaast zou de oudste dochter voor hun kunnen werken om de schulden af te betalen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres als ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft het asielrelaas van eiseres geloofwaardig bevonden, maar eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft voorts gesteld dat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar gestelde vrees voor de maffia bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit openbare bronnen, zoals een artikel van BBC News van 20 mei 2016 en een rapport van de Overseas Security Advisory Council van 13 mei 2016, blijkt dat in Vietnam in het algemeen bescherming wordt geboden door de autoriteiten. Er is sprake van een functionerend politieapparaat dat toegankelijk is voor burgers. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de politie haar geen effectieve bescherming kon of wilde bieden, nu haar melding bij de politie in behandeling is genomen. Dat het vragen van bescherming bij voorbaat zinloos zou zijn, heeft eiseres derhalve niet onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat zij een poging heeft ondernomen om de bescherming in te roepen van de hogere autoriteiten.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat in Vietnam in het algemeen bescherming wordt geboden. De toegankelijkheid van de politie zegt niets over de effectiviteit van de bescherming. Uit de door eiseres overgelegde stukken, delen van een rapport van UK Home Office van 9 augustus 2013 over Vietnam en een rapport van US Country Report on Human Rights Practices over Vietnam van 3 maart 2017, blijkt dat het politieapparaat niet goed functioneert en dat corruptie nog altijd een groot probleem is. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het vragen van bescherming bij voorbaat zinloos is, nu de politie in haar geval geen beschermingsmaatregelen heeft genomen. Hogere autoriteiten zijn niet toegankelijk voor eiseres. Eiseres handhaaft dan ook haar stelling dat zij bij terugkeer naar het land van herkomst te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(zie de uitspraak van 4 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:957) volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door de staatssecretaris moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien de staatssecretaris die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de door hem aangehaalde informatie terecht geconcludeerd dat in het algemeen bescherming wordt geboden in Vietnam. Er is sprake van een functionerend politieapparaat dat toegankelijk is voor burgers en dat aan opsporing doet. De door eiseres genoemde stukken bevestigen naar het oordeel van de rechtbank dit beeld. Dat het algehele politieapparaat in Vietnam niet goed functioneert is niet uit deze stukken af te leiden. Ook de stelling van eiseres dat het algemeen bekend is dat de autoriteiten van Vietnam haar burgers onvoldoende kan beschermen tegen georganiseerde misdaad, is op geen enkele wijze onderbouwd. Dat uit de meest recente algemene bronnen blijkt dat corruptie in Vietnam nog altijd een groot probleem is, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat door de autoriteiten in Vietnam in het algemeen geen bescherming wordt geboden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten in haar geval geen bescherming kunnen of willen bieden tegen haar geloofwaardig geachte problemen. Verweerder voert in dit kader terecht aan dat eiseres een melding heeft gedaan bij de politie, daar is gehoord, en dat de politie heeft gezegd dat ze zullen kijken wat ze kunnen doen. Dat de politie volgens eiseres niets met haar melding zou hebben gedaan, maakt niet dat het vragen van bescherming bij de autoriteiten bij voorbaat zinloos moest worden geacht. Het feit dat de mate van effectiviteit van de bescherming niet op voorhand vast staat, brengt niet reeds met zich dat in feite geen bescherming kan worden verkregen. Voorts staat vast dat eiseres geen poging heeft ondernomen de bescherming van de hogere autoriteiten dan de plaatselijke politiemacht te verkrijgen. Dat de hogere autoriteiten voor haar niet toegankelijk zouden zijn, is geenszins onderbouwd.
8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw en hij heeft de aanvraag van eiseres terecht afgewezen als ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.