Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Zambiaanse nationaliteit. In mei 2015 is zij samen met haar zus [naam 2] met een visum voor kort verblijf naar Nederland gereisd. Referent is de tante van de zussen die sinds 2010 in Nederland verblijft. Op 12 augustus 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen en aan haar uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van 25 oktober 2016 tot en met 25 januari 2017, in afwachting van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) en de beslissing naar aanleiding van de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw. Bij besluit van 26 januari 2017 is het uitstel van vertrek opnieuw verleend voor maximaal drie maanden, tot en met 26 april 2017 of zoveel korter totdat een beslissing is genomen.
Op 10 april 2017 heeft het BMA advies uitgebracht. Uit dit advies blijkt dat eiseres bekend is met een posttraumatische stressstoornis en daarvoor onder behandeling staat. Deze behandeling bestaat uit 3-wekelijkse consulten bij een psycholoog, medicatieconsulten bij een kinder- en jeugdpsychiater en deelname aan verschillende behandelgroepen voor beeldende therapie en dramatherapie. Daarnaast gebruikt zij medicatie. Het BMA concludeert dat het uitblijven van de hiervoor genoemde behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Gelet op een eerder voorval, kan echter niet uitgesloten worden dat een negatieve uitspraak al dan niet bedoeld tot zelfbeschadiging of zelfdoding zal leiden. Daarom adviseert het BMA fysieke overdracht aan een psychiater in Zambia. Er is behandeling mogelijk door een volwassenenpsychiater bij onder andere het University Teaching Hospital in Lusaka. De medicijnen die eiseres gebruikt zijn niet aanwezig in Zambia, maar voor beide medicijnen is wel een alternatief beschikbaar, onder andere bij de Care for Business Clinic in Lusaka.
Bij besluit van 14 april 2017 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, nu zij onder voorwaarden in staat is om te reizen en bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn ontstaat. Met betrekking tot de voorwaarde van overdracht aan een psychiater heeft verweerder zich laten informeren door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). De DT&V zal met het betreffende ziekenhuis afspraken maken over de datum en wijze van overdracht. Gebleken is dat er ervaring is met zaken waarin de medische overdracht is geregeld en de uitzetting heeft plaatsgevonden. Als de medische overdracht niet geregeld kan worden, zal eiseres niet worden uitgezet.
Op 9 mei 2017 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 april 2017 en dit bezwaar op 27 mei 2017 aangevuld met medische informatie van GGZ Drenthe “De Evenaar” van 31 maart 2016. Naar aanleiding van deze aanvullende medische informatie heeft het BMA op 23 juni 2017 een aanvullend advies uitgebracht. In dat advies concludeert het BMA dat de brief van 31 maart 2016 geen andere medische informatie bevat dan wat reeds in het BMA-advies van 10 april 2017 is besproken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies, waaronder begrepen eventueel nadien uitgebrachte aanvullende adviezen, aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien een vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Het BMA heeft geconcludeerd dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn niet wordt verwacht. Eiseres heeft geen contra-expertise overgelegd. Ook heeft zij geen nieuwe medische informatie van haar behandelaars overgelegd om haar stelling dat er bij het uitblijven van behandeling wel een medische noodsituatie zal ontstaan te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er daarom geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies, zodat verweerder het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De stelling van eiseres dat de behandelingen die zij nodig heeft niet beschikbaar zijn in Zambia, treft geen doel, nu het BMA heeft geconcludeerd dat het uitblijven van deze medische behandelingen niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Verweerder was daarom niet gehouden te onderzoeken of deze behandelingen beschikbaar zijn in Zambia.
Ter zitting heeft eiseres betoogd dat overdracht aan de in het BMA-advies genoemde psychiater niet mogelijk is. Zij heeft geprobeerd contact te leggen met het desbetreffende ziekenhuis, maar zonder resultaat. Eiseres heeft verzocht om de behandeling van haar zaak aan te houden, zodat zij kan onderbouwen dat zij contact heeft geprobeerd te leggen met het ziekenhuis. De rechtbank heeft dit aanhoudingsverzoek ter zitting reeds afgewezen. Reden daarvoor is dat door verweerder en de DT&V is aangegeven dat de overdracht niet door zal gaan, als de medische overdracht niet geregeld kan worden.
Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij voor haar geestelijke gezondheid afhankelijk is van de nabijheid van haar zus en dat hier ten onrechte geen rekening mee is gehouden in het BMA-advies en het bestreden besluit. Zij verwijst daarbij naar de informatie van GGZ Drenthe “De Evenaar” van 31 maart 2016. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat de hiervoor genoemde informatie aan het BMA is voorgelegd en dat in reactie daarop een aanvullend advies is uitgebracht. Verder is ter zitting gebleken dat de zussen niet meer samenwonen en ook niet gezamenlijk worden behandeld. Tot slot is het nog onzeker of de zussen van elkaar gescheiden (dreigen te) worden, nu er nog verschillende verblijfsrechtelijke procedures lopen. De rechtbank ziet daarom in dit betoog geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.