ECLI:NL:RBDHA:2017:13280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
NL17.8203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische eiser. De eiser had op 19 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, uit Eurodac-onderzoek bleek dat de eiser op 9 april 2017 in Roemenië een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom op 20 juni 2017 Roemenië verzocht om de eiser terug te nemen, wat door Roemenië niet tijdig werd beantwoord. Dit leidde tot de conclusie dat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, conform artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser tegen de terugname naar Roemenië beoordeeld, waaronder een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening, waarin wordt gesteld dat hij een relatie heeft met een persoon in Nederland die asiel heeft gekregen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een duurzame relatie en dat de eiser niet kon worden aangemerkt als 'gezinslid' in de zin van de Dublinverordening. Daarnaast werd het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening verworpen, omdat de rechtbank van mening was dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Roemenië zijn internationale verplichtingen niet zou naleven.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de minister van Veiligheid en Justitie (en diens voorganger), verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 september 2017 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.8204, plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Ahmad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit. Op 19 mei 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 9 april 2017 in Roemenië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 20 juni 2017 de autoriteiten van Roemenië gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). Roemenië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
5. De kern van het geschil spitst zich tot op de toepassing van de artikelen 9 en 17 van de Dublinverordening. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 9 van de Dublinverordening overweegt de rechtbank als volgt.
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij acht jaar geleden een relatie heeft gekregen met [naam] aan wie inmiddels in Nederland een asielvergunning is verleend. Niet in geschil is dat [naam] niet de echtgenote is van eiser en zij nog is gehuwd met en verblijft bij een andere man. Nu evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van een duurzame relatie slaagt deze het beroep op genoemd artikel 9 niet, omdat er ook geen sprake is van een ‘gezinslid’ zoals voor de toepassing van de Dublinverordening is gedefinieerd in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening.
7. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, nu eiser stelt dat hij in Roemenië geen asielverzoek heeft ingediend. Vaststaat dat eiser in Roemenië zijn vingerafdrukken heeft afgestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht afgegaan op het Eurodac-resultaat en heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser in Roemenië een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2625). Gelet hierop is Roemenië in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
8. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 17 van de Dublinverordening overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Roemenië zijn internationale verplichtingen jegens hem niet zal naleven, dan wel dat bij overdracht naar Roemenië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Het persoonlijk relaas van eiser biedt hiervoor geen aanknopingspunten. De enkele stelling van eiser dat hij verplicht werd om zijn vingerafdrukken af te staan en nimmer vrijwillig asiel heeft aangevraagd in Roemenië is hiervoor onvoldoende. In het door eiser gestelde gebrek aan rechtsbijstand en tolk heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om af te zien van een overdracht aan Roemenië, nu eiser deze stellingen niet heeft onderbouwd. Voorts had eiser zich in Roemenië kunnen wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat deze eiser niet zou kunnen of willen helpen.
9. Ook overigens heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat de enkele aanwezigheid van de gestelde partner van eiser in Nederland geen bijzondere omstandigheid is die maakt dat overdracht van eiser aan Roemenië van onevenredige hardheid getuigt. Eiser is niet met haar gehuwd en evenmin is gebleken van een duurzame relatie. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat eiser eerst in zijn aanvullende beroepsgronden melding heeft gemaakt van deze relatie.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2017.
Griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.