ECLI:NL:RBDHA:2017:13280
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Syrische eiser in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische eiser. De eiser had op 19 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, uit Eurodac-onderzoek bleek dat de eiser op 9 april 2017 in Roemenië een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom op 20 juni 2017 Roemenië verzocht om de eiser terug te nemen, wat door Roemenië niet tijdig werd beantwoord. Dit leidde tot de conclusie dat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, conform artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser tegen de terugname naar Roemenië beoordeeld, waaronder een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening, waarin wordt gesteld dat hij een relatie heeft met een persoon in Nederland die asiel heeft gekregen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een duurzame relatie en dat de eiser niet kon worden aangemerkt als 'gezinslid' in de zin van de Dublinverordening. Daarnaast werd het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening verworpen, omdat de rechtbank van mening was dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Roemenië zijn internationale verplichtingen niet zou naleven.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.