Overwegingen
1. Eiser is van Eritrese nationaliteit. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Uit gegevens van Eurodac is gebleken dat eiser op 25 april 2016 Italië is ingereisd en dat hij op 30 april 2016 in Italië asiel heeft aangevraagd. Op 2 september 2016 is eiser vervoerd van Italië naar Roemenië op basis van de relocatie-procedure en in overeenstemming met de voorzieningen van Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad van 14 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en van Griekenland. Eiser geniet sinds 3 oktober 2016 in Roemenië internationale bescherming. Daarna heeft eiser in Frankrijk asiel aangevraagd op 17 maart 2017.
3. Uit onderzoek van verweerder is verder gebleken dat eiser door de Italiaanse autoriteiten geregistreerd is als [naam], geboren op [geboortedatum] in Eritrea. Bij de Roemeense autoriteiten staat eiser geregistreerd als [naam], geboren op [geboortedatum], Adi Bay, Eritrea. Bij de Franse autoriteiten staat eiser geregistreerd als [naam], geboren op [geboortedatum], Eritrese nationaliteit.
4. Eiser heeft in Nederland op 20 juni 2017 asiel aangevraagd omdat de omstandigheden voor statushouders in Roemenië volgens eiser zeer schrijnend zijn.
5. In het bestreden besluit heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat hij in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot eisers leeftijd wordt vastgehouden aan de gegevens die eiser aan de Roemeense autoriteiten heeft verstrekt. Verweerder heeft op grond daarvan geconcludeerd dat eiser meerderjarig is.
6. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de verklaringen van betrokkene niet is gebleken dat Roemenië zich niet houdt aan haar verdragsverplichtingen. Temeer nu eiser onvoldoende heeft gepoogd zijn persoonlijke situatie te verbeteren door zijn beklag te doen bij de (hogere) autoriteiten van Roemenië. Van belemmeringen voor de opdracht aan eiser om zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Roemenië is niet gebleken, aldus verweerder.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn gestelde minderjarigheid kan onderbouwen. Hij betwist de registraties van zijn geboortedata in Italië, Roemenië en Frankrijk, waaruit zou volgen dat hij meerderjarig is. Eiser stelt dat hij niet zelf deel heeft gehad aan foute registraties van zijn identiteit en dat hij onwel was. Uit informatie van AIDA blijkt dat de registratie van asielzoekers op ‘hotspot’-locaties in Italië voorafgaand aan de relocatieprocedure gepaard gaat met het maken van fouten en het geven van slechte voorlichting aan asielzoekers. Voorts stelt dat verweerder zijn originele schoolpas als bewijs van zijn minderjarigheid ten onrechte ter zijde heeft geschoven. De schoolpas dient aangemerkt te worden als identificerend document. Bovendien beschikt eiser als minderjarige niet over een ID-kaart of paspoort. In beroep heeft eiser ook zijn doopakte overgelegd. Daarmee heeft eiser een begin van bewijs geleverd van zijn identiteit en leeftijd. Verweerder dient daarom een nader onderzoek naar dit document in te stellen.
8. In het licht van zijn gestelde minderjarigheid heeft verweerder volgens eiser onvoldoende gemotiveerd dat hij zonder aanvullende garanties kan terugkeren naar Roemenië en dat hij geen risico loopt op een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Roemenië houdt zich ten aanzien van eiser niet aan haar verdragsverplichtingen en het bepaalde in de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Opvangrichtlijn. Nederland dient de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich te trekken en deze inhoudelijk te behandelen. Het bestreden besluit van de verweerder is om deze redenen onzorgvuldig tot stand gekomen, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:134 en 20 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:780 volgt dat indien een vreemdeling in een andere lidstaat als meerderjarig staat geregistreerd, verweerder in beginsel de vreemdeling ook in Nederland kan aanmerken als meerderjarig. Vervolgens ligt het op de weg van de vreemdeling om door middel van authentieke en identificerende documenten zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk te maken. 10. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser zoals die in Roemenië geregistreerd staat. Daaruit volgt dat eiser meerderjarig is. Dat eiser in Frankrijk en in Italië onder nog andere geboortedata geregistreerd staat, waaruit eveneens eisers meerderjarigheid volgt, heeft voor verweer geen aanleiding hoeven zijn om niet van de gegevens uit te gaan zoals deze bekend zijn in Roemenië.
11. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat niet aannemelijk is dat eisers gestelde niet-gezonde toestand ten tijde van zijn aankomst in Italië hem belemmerde om duidelijke verklaringen over zijn identiteit af te leggen. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat eiser op in vier verschillende landen vier verschillende identiteiten heeft opgegeven.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt dat de overgelegde schoolpas niet als identiteitsdocument aangemerkt kan worden. Eiser heeft niet onderbouwd dat deze schoolpas is afgegeven door de overheid van zijn land van herkomst. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit het onderzoek door Bureau Documenten van 22 juni 2017 blijkt dat de schoolpas wordt gekwalificeerd als niet te beoordelen, wat betekent dat er onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal beschikbaar is. Met betrekking tot de in beroep overgelegde doopakte heeft verweerder zich ter zitting terecht op standpunt gesteld dat deze akte niet nader onderzocht behoeft te worden. Het gaat om een kopie van een religieuze doopakte. Ook in originele vorm zal deze akte geen begin van bewijs kunnen vormen nu deze niet is afgegeven door de overheid van eisers land van herkomst. Bovendien is gebleken dat de data op de akte niet kloppen omdat de doopdatum ouder is dan de geboortedatum. Eiser heeft ter zitting de stelling van verweerder dat het voor eiser mogelijk moet zijn om door middel van een paspoort of door middel van een geboorteregistratie van de overheid zijn identiteit te onderbouwen niet afdoende weersproken. De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser niet met authentieke en identificerende documenten zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk heeft gemaakt.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met betrekking tot de door eiser overgelegde documentatie terecht vast gesteld dat personen met een vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming voor wat betreft de basisvoorzieningen zoals onderwijs, huisvesting, medische en sociale voorzieningen dezelfde rechten hebben als Roemeense ingezetenen. Terecht heeft verweerder gesteld dat de verschillen in effectieve toegang tot deze voorzieningen dit niet anders maakt. Eiser kan zich immers in voorkomende gevallen tot hogere autoriteiten wenden om zijn rechten te realiseren. Niet gebleken is dat de Roemeense autoriteiten eiser niet zouden willen of kunnen helpen. De ene keer dat eiser zich beklaagd heeft bij de autoriteiten, zoals eiser verklaard heeft tijdens het gehoor van 20 september 2017 (pagina 8), is onvoldoende om hierover anders te oordelen.
14. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser in Roemenië geen risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid en onder b, van de Vw of dat hij daar niet de bescherming overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag zal ontvangen. Verweerder heeft daarom de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.