In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een Chinese vrouw tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. De aanvraag was afgewezen omdat de vrouw haar identiteit en feitelijke gezinsband met haar referent, haar echtgenoot, niet had aangetoond. De referent had eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen en had namens de vrouw de aanvraag ingediend. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij in bewijsnood verkeerde, en dat de verweerder niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar haar identiteit en gezinsband. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat het aan de vrouw was om de benodigde documenten te overleggen en dat het ontbreken daarvan voor haar eigen rekening kwam. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.