ECLI:NL:RBDHA:2017:13680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan ex-verloskundige wegens titelmisbruik; beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een ex-verloskundige, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiseres kreeg op 30 juni 2016 een boete van € 2.680,-- opgelegd omdat zij in de periode van 2015 niet geregistreerd stond in het BIG-register, maar desondanks de titel 'verloskundige' voerde. Na een bezwaarschrift en een ongegrond verklaard besluit, heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 oktober 2017 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in een televisieprogramma per ongeluk heeft gezegd dat zij 'verloskundige is', terwijl zij deze titel niet meer mocht voeren. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete niet evenredig was aan de overtreding, gezien de omstandigheden waaronder de uitspraak was gedaan en het feit dat eiseres haar titel niet meer actief uitoefende. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en de boete op nihil gesteld. Tevens is de Minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/1306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout),
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van der Stoel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 2.680,-- opgelegd op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 10 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen de echtgenoot van eiseres, [echtgenoot van eiseres].

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat is geconstateerd dat eiseres in de periode [datum] 2015 tot en met [datum] 2015 niet in het BIG-register als verloskundige stond vermeld, maar in deze periode wel deze titel heeft gevoerd. Het voeren van de titel is volgens verweerder gebleken uit een uitzending van het programma [tv-programma] op [datum], alsmede uit de inschrijving van eiseres in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en uit de website van eiseres ([website]).
Verweerder heeft ten aanzien van de duur van de overtreding gesteld dat deze kort is geweest en het bereik van de overtreding als groot beoordeeld. Dit laatste omdat het titelmisbruik op televisie/internet heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft het boetebedrag vervolgens gesteld op € 2.680,--.
2 Eiseres heeft aan haar beroep het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres stond tot 11 januari 2014 geregistreerd als verloskundige in het BIG-register. Eiseres oefent dit beroep echter reeds sinds 2007 niet meer uit omdat zij door reuma daartoe arbeidsongeschikt is.. Zij is thans kinderfotograaf. Voorts heeft eiseres zich ingezet als vrijwilligster in de vluchtelingenopvang. Daarbij is zij naar haar oordeel veel tekortkomingen tegengekomen in de medische zorg en de zorg aan zwangere vrouwen. Daarover is zij in contact getreden met het hoofd van de veiligheidsregio. Toen deze volgens eiseres niet adequaat optrad tegen deze tekortkomingen, heeft dit geresulteerd in een aanvaring tussen haar en het hoofd van de veiligheidsregio. Deze heeft - volgens eiseres uit rancune – vervolgens melding gedaan bij verweerder van het zich door eiseres ten onrechte uitgeven als verloskundige en het verrichten van werkzaamheden als verloskundige. Op [datum] is eiseres tezamen met haar echtgenoot te gast geweest bij het televisieprogramma [tv-programma] om te vertellen over hun ervaringen als vrijwilliger in de vluchtelingenopvang. Daarbij heeft zij per ongeluk gezegd dat zij verloskundige ‘is’ in plaats van ‘was’. Uit de context van dit gesprek is echter duidelijk op te maken dat zij hiermee alleen haar betrokkenheid bij zwangere vrouwen en baby’s heeft willen benadrukken. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de opgelegde boete onevenredig is en disproportioneel, temeer nu het beleid verweerder geen verplichting oplegt een boete op te leggen, maar had kunnen volstaan met een waarschuwing.
Wat betreft de vermelding op haar website heeft eiseres betoogd dat duidelijk is dat de website zich richt op haar werkzaamheden als fotografe en niet op activiteiten als verloskundige. De aanpassing in het handelsregister had inderdaad nog niet plaatsgehad, maar het was in dit register duidelijk dat fotografie de hoofdactiviteit was van eiseres. Ten slotte heeft eiseres er op gewezen dat de gestelde overtredingen zich hebben voorgedaan in 2015 terwijl verweerder toepassing heeft gegeven aan beleidsregels die dateren van 2016.
3.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG – voor zover hier van belang – worden er registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als:
  • verloskundige,
  • (…).
3.2
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet BIG is aan degenen die in een register ingeschreven staan, het recht voorbehouden de in artikel 3, eerste lid, aan de hoedanigheid waarin zij ingeschreven worden, gegeven benaming als titel te voeren.
3.3
In artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG is bepaald dat het degene wie het recht tot het voeren van een in deze wet geregelde titel niet toekomt op grond van het eerste lid, verboden is deze titel te voeren.
3.4
In artikel 100 van de Wet BIG is bepaald dat de minister bevoegd is een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste € 6.700,- ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG.
3.5
In de Bijlage Boetedifferentiatie voor de Wet BIG is in de tarieflijst bepaald dat het normbedrag voor het ten onrechte voeren van de titel verloskundige € 3.350,- is.
3.6
In stap 2 (‘ernst van de overtreding’) worden drie factoren genoemd die een rol kunnen spelen: de duur van de overtreding, de omvang van de overtreding en het bereik van de overtreding.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de Memorie van Toelichting op de Wet BIG volgt dat de strekking van deze wet is om de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en te bewaken en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient ook de verbodsbepaling van artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG in dat licht te worden bezien, namelijk dat het een beroepsbeoefenaar verboden is een titel te voeren die hem niet toekomt en te voorkomen dat een patiënt de indruk krijgt dat een beroepsbeoefenaar bevoegd of bekwaam is terwijl dat niet (meer) zo is.
Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG om de aanwending van een bevoegdheid van verweerder. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.
Ook bij de toepassing van beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient verweerder in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuursorgaan met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
Volgens vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2013:469) moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
Niet in geschil is dat eiseres in het televisieprogramma [tv-programma] op [datum] tijdens het gesprek – dat betrekking had op haar vrijwilligerswerk in de vluchtelingenopvang - heeft gezegd dat ‘zij verloskundige is’. Evenmin is in geschil dat de vermelding van ‘verloskundige’ op haar fotografiewebsite en de vermelding in het handelsregister (‘verloskundige’ en ‘verloskundige praktijken’) niet (meer) correct waren.
Daarmee staat vast dat sprake is van overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG.
De rechtbank acht het opleggen van een bestuurlijke boete echter niet redelijk. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het gesprek bij [tv-programma] op [datum] had als thema de werkzaamheden van eiseres als vrijwilligster voor asielzoekers en vluchtelingen, niet die als verloskundige. Eiseres werd door de presentator dan ook aangekondigd als ‘vrijwilliger in de vluchtelingenopvang’. Dat zij op enig moment - tijdens een live-uitzending - heeft laten vallen dat ‘zij verloskundige is’ (in plaats van ‘is geweest’) om haar betrokkenheid bij met name zwangere vrouwen en baby’s te benadrukken acht de rechtbank weliswaar onhandig, maar alleszins begrijpelijk, gelet op het door haar uitgeoefende beroep en de daarmee samenhangende expertise. Dit acht de rechtbank dan ook niet verwijtbaar.
De vermelding van ‘verloskundige’ op haar fotografiewebsite en de vermelding in het handelsregister (‘verloskundige’ en ‘verloskundige praktijken’) waren weliswaar niet (meer) correct, maar deze vermeldingen heeft eiseres vrijwel direct nadat de inspecteur van verweerder op 12 november 2015 met haar telefonisch in contact is getreden, verwijderd dan wel gewijzigd. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de website en inschrijving in het handelsregister dateren uit 2006, dus ruim voor de datum waarop haar inschrijving in het BIG-register is vervallen. Er is dus geen sprake van een bewust onjuiste inschrijving of vermelding op een website, maar van een nalaten deze inschrijving en website aan te passen aan de inmiddels vervallen registratie. Dit acht de rechtbank verminderd verwijtbaar, te meer omdat uit de vermeldingen op de websites niet kon worden afgeleid dat zij deze werkzaamheden nog steeds verrichtte of dat daartoe met haar afspraken konden worden gemaakt door potentiële klanten. Anders dan het geval was in de door verweerder genoemde uitspraak van 12 mei 2017 van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2017:1812) is hier bovendien geen sprake van een tuchtrechtelijke maatregel op grond waarvan eiseres de titel niet meer mag voeren, maar heeft eiseres uitsluitend vanwege medische redenen de uitoefening van haar beroep moeten beëindigen.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de opgelegde boete niet evenredig aan de overtreding. Verweerder had in dit geval kunnen volstaan met een waarschuwing.
5. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. Gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neemt de bestuursrechter, als een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt vernietigd, een beslissing over het opleggen van de boete. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en de opgelegde boete op nihil te stellen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.