ECLI:NL:RBDHA:2017:14574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
SGR 17/3583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

Op 11 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, thans de minister van Economische Zaken en Klimaat. De eiser had bezwaar ingediend tegen een brief van de staatssecretaris, waarin deze geen of verkeerde informatie over de opwarming van de aarde zou hebben verstrekt. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief van de eiser niet als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) werd aangemerkt, maar als een burgerbrief. Eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 15 november 2017 was eiser niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de brief van eiser van 16 februari 2017 geen verzoek om openbaarmaking van documenten bevatte, zoals vereist door de Wob. De rechtbank concludeerde dat de reactie van de staatssecretaris op de brief van eiser geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel vermeld tegen deze uitspraak, waarbij binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3583

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, thans de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. van Dijk).

Procesverloop

Op 31 maart 2017 heeft eiser bezwaar ingediend naar aanleiding van een brief van verweerder van 30 maart 2017.
Bij besluit van 8 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft naar aanleiding het verweerschrift zijn beroepsgronden aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Eiser is zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij brief aan verweerder van 16 februari 2017 klaagt eiser erover – samengevat weergegeven – dat verweerder, moedwillig of door gebrek aan juiste gegevens, geen of verkeerde informatie over de opwarming van de aarde aan burgers verschaft. Verweerder heeft hierop bij brief van 30 maart 2017 gereageerd, onder verwijzing naar onder meer het Klimaatakkoord van Parijs, het Energieakkoord en de rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPPC), het klimaatpanel van de Verenigde Naties. Bij brief van 31 maart 2017 heeft eiser tegen verweerders brief van 30 maart 2017 bezwaar ingediend.
2. Verweerder heeft eisers bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eisers brief van 16 februari 2017 was volgens verweerder geen verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar een burgerbrief. De brief van verweerder van 30 maart 2017 bevat volgens verweerder voorts enkel informatieve mededelingen van feitelijke aard, die niet op rechtsgevolg zijn gericht. Daarmee is de brief van 30 maart 2017 volgens verweerder geen besluit, waartegen bezwaar kan worden ingediend. Omdat eisers bezwaar volgens verweerder kennelijk ongegrond is, heeft verweerder voorts afgezien van horen in bezwaar.
3. Eiser betoogt – voor zover van belang – dat elke burger op grond van de Wob om informatie kan verzoeken en dat ieder antwoord op een burgerbrief waarin om informatie wordt verzocht als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Volgens eiser volgt noch uit de Wob, noch uit de Awb en de daarbij gevoegde lijst van uitzonderingen (negatieve lijst) dat in het geval van een informatieverzoek geen rechtsmiddelen open staan. Eiser stelt verder dat ook een ‘algemene brief’ rechten en aanspraken vaststelt en dat elke burger die verzoekt om informatie belanghebbende is, omdat een bestuursorgaan anders kan blijven weigeren om informatie te verstrekken en zich er daarbij telkens op kan beroepen dat er geen rechtsmiddelen openstaan. Daarbij mocht verweerder volgens eiser in antwoord op zijn verzoek om actuele gegevens over de opwarming van de aarde niet volstaan met een ‘algemene brief’. Eiser voert verder aan dat de Wob, anders dan om redenen van veiligheid en privacy, niet de mogelijkheid biedt om informatie niet te vertrekken. Eiser verwijst verder naar artikel 3, derde lid, van de Wob, waaruit volgt dat de verzoeker om informatie bij zijn verzoek geen belang hoeft te stellen, en naar artikel 3, vijfde lid, van de Wob, waaruit volgens eiser volgt dat een verzoek om concrete informatie wordt ingewilligd, zonder daarbij ruimte te laten voor de vraag wie belanghebbende is. Daarbij is het volgens eiser vreemd om bij een verzoek om informatie over het milieu de vraag te stellen of de verzoeker belanghebbende is. Verder staat volgens eiser ook tegen de weigering informatie te vertrekken en de weigering een besluit te nemen bezwaar en beroep open. Doordat verweerder niet inhoudelijk op eisers informatieverzoek is ingegaan heeft eiser voorts de indruk dat de gevraagde informatie wel degelijk aanwezig is. Eiser verzoekt de rechter om aan verweerder een dwangsom op te leggen om te voorkomen dat verweerder blijft weigeren de gevraagde informatie te verstrekken. Hoewel eiser verweerders voorstel om een en ander mondeling nader toe te lichten op prijs stelt, geeft hij er de voorkeur aan de gevraagde informatie op schrift te ontvangen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Verweerder heeft de brief van eiser van 16 februari 2017 naar het oordeel van de rechtbank terecht niet als een verzoek op grond van de Wob aangemerkt. Eiser heeft zich in die brief beklaagd over de volgens hem gebrekkige informatievoorziening van verweerder over de opwarming van de aarde, zonder daarbij om openbaarmaking voor eenieder van informatie in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid te verzoeken of op enig moment de Wob te vermelden. Dit is wel vereist, zo volgt bijvoorbeeld uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 26 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4262) en 15 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:11). Verweerder heeft eisers brief van 16 februari 2017 dan ook als burgerbrief kunnen aanmerken en beantwoorden.
4.2.
Nu de brief van eiser van 16 februari 2017 geen verzoek om openbaarmaking van bestaande documenten in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob, bevat, is verweerders reactie op die brief van 30 maart 2017 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar tegen de brief van 30 maart 2017 bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.