ECLI:NL:RBDHA:2017:14622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
NL17.12862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Sleeswijk Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Guinese nationaliteit hebbende jongeman, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser stelde dat hij een niet-begeleide minderjarige was en dat Nederland de verantwoordelijke lidstaat was voor zijn asielaanvraag. Hij betwistte de geboortedatum die in Duitsland was geregistreerd en voerde aan dat hij op basis van zijn eigen verklaring als minderjarig moest worden beschouwd.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat informatie uit een andere lidstaat, in dit geval Duitsland, volstaat om de meerderjarigheid van de eiser vast te stellen, mits er geen authentieke identificerende documenten zijn overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen identificerende documenten had overgelegd en dat de verklaringen van de ambtenaren die de eiser in Nederland hadden gehoord, niet de waarde hadden die de eiser daaraan hechtte. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen afzien van het aanbieden van een leeftijdsonderzoek aan de eiser.

Daarnaast voerde de eiser subsidiair aan dat de staatssecretaris de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich zou moeten trekken, omdat vasthouden aan de Dublinprocedure onevenredig hard zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de behandeling van zijn psychische gesteldheid in Nederland niet beschikbaar was in Duitsland. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.12862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 juli 2017 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.12863, plaatsgevonden op 5 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Camara. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Guinese nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum 1] 2001.
Verweerder gaat er van uit dat eiser is geboren op [geboortedatum 2] 1998.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit Eurodac is onder meer gebleken dat eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Op 11 augustus 2017 heeft verweerder bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). Op 17 augustus 2017 heeft Duitsland dit verzoek aanvaard.
3.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Hij voert aan dat hij een niet-begeleide minderjarige is en dat Nederland de voor de behandeling van zijn aanvraag verantwoordelijke lidstaat is. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van de geboortedatum die in Duitsland van hem is genoteerd, te weten [geboortedatum 2] 1998. In Duitsland heeft geen gesprek met eiser plaatsgevonden. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2001 en dus minderjarig te zijn. Verweerder gaat er ten onrechte aan voorbij dat de ambtenaren die eiser hebben gehoord in hun op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 19 juli 2017 hebben opgenomen dat zij geen enkele twijfel hebben aan de door eiser gestelde leeftijd. Ook wijst eiser erop dat hij een Nidos-voogd toegewezen heeft gekregen. Eiser wijst op artikel 25, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn. Hierin staat dat de lidstaten in het kader van de behandeling van een verzoek om internationale bescherming kunnen besluiten om door middel van een medisch onderzoek de leeftijd van een niet-begeleide minderjarige vast te stellen, wanneer zij, nadat er een algemene verklaring is afgelegd of ander relevante aanwijzingen zijn overgelegd, twijfels hebben over diens leeftijd. Als de lidstaten daarna nog steeds twijfels hebben over de leeftijd van de verzoeker, gaan zij ervan uit dat de verzoeker minderjarig is. Eiser verzoekt de rechtbank prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2017 (ECLI :NL:RVS:2017:134) en van 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780) op het standpunt heeft gesteld dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat een vreemdeling meerderjarig is, volstaat om een vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren, mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Niet in geschil is dat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd. Aan de door de ambtenaren in hun op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 19 juli 2017 opgenomen opmerking dat zij op basis van eisers verklaring en signalen unaniem oordelen dat geconcludeerd kan worden dat de door eiser opgegeven leeftijd aannemelijk is, kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gewenst ziet. De verbalisanten beschikken niet over de vereiste deskundigheid om hierover uitspraken te doen. Bovendien valt uit het proces verbaal op te maken dat zij eiser telefonisch hebben gehoord met behulp van een tolk. Dat eiser een voogd toegewezen heeft gekregen is ook onvoldoende, omdat dit is gebeurd op grond van zijn eigen verklaring in Nederland. Naast het ontbreken van documenten, heeft eiser ook geen verklaring gegeven hoe in Duitsland een volgens hem verkeerde registratie van zijn leeftijd tot stand is gekomen. Verweerder stelt eiser in dit kader twee maal opgeroepen te hebben, voor een gehoor op 11 augustus 2017 en op 3 november 2017. Aan de twijfel van eiser aan de wijze van oproepen en adressering gaat de rechtbank voorbij, nu eiser van deze gehoren niet afhankelijk was om aannemelijk te maken dat de registratie in Duitsland onjuist is. Nu hetgeen door eiser naar voren is gebracht onvoldoende is voor twijfel over diens leeftijd, heeft verweerder in redelijkheid afgezien van de bevoegdheid om een leeftijdsonderzoek aan eiser aan te bieden. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover prejudiciële vragen te stellen.
4.1
Eiser voert subsidiair aan dat verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich zou moeten trekken, omdat vasthouden aan de Dublinprocedure onevenredig hard is. Hij wijst op wat hij heeft meegemaakt. Dat hij zijn broer onderweg heeft verloren en dat hij tekenen van PTSS heeft. Dat hij dit niet met medische documenten kan aantonen, is omdat geen enkele GGZ instelling aan een behandeling begint voordat er duidelijkheid is over de verblijfsstatus. Op dit moment worden alleen de symptomen door het GCA (Gezondheidscentrum Asielzoekers) aangepakt.
4.2
De rechtbank heeft kennis genomen van de verslagen uit het Nidos contactjournaal, zoals dat door eiser bij de zienswijze is overgelegd. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de behandeling die eiser in Nederland eventueel zou gaan krijgen voor zijn psychische gesteldheid, in Duitsland niet beschikbaar is. Verweerder heeft daarom in redelijkheid eisers asielaanvraag niet krachtens artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich getrokken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel