ECLI:NL:RBDHA:2017:14622
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Sleeswijk Visser
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Guinese nationaliteit hebbende jongeman, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser stelde dat hij een niet-begeleide minderjarige was en dat Nederland de verantwoordelijke lidstaat was voor zijn asielaanvraag. Hij betwistte de geboortedatum die in Duitsland was geregistreerd en voerde aan dat hij op basis van zijn eigen verklaring als minderjarig moest worden beschouwd.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat informatie uit een andere lidstaat, in dit geval Duitsland, volstaat om de meerderjarigheid van de eiser vast te stellen, mits er geen authentieke identificerende documenten zijn overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen identificerende documenten had overgelegd en dat de verklaringen van de ambtenaren die de eiser in Nederland hadden gehoord, niet de waarde hadden die de eiser daaraan hechtte. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen afzien van het aanbieden van een leeftijdsonderzoek aan de eiser.
Daarnaast voerde de eiser subsidiair aan dat de staatssecretaris de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich zou moeten trekken, omdat vasthouden aan de Dublinprocedure onevenredig hard zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de behandeling van zijn psychische gesteldheid in Nederland niet beschikbaar was in Duitsland. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.