4.99.De rechtbank is, op de in r.o. 4.109 vermelde gronden, van oordeel dat KPN onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die inzichtelijk maken wat de effecten van die ontbinding op de uitvoering van het GVB-project precies zijn geweest. In die zin is ook het causaal verband tussen de ontbinding van de Overeenkomst GVB en de schadevergoeding die KPN op basis van haar overeenkomst met GVB aan GVB mogelijk verschuldigd is, niet met de vereiste mate van zekerheid komen vast te staan. Ook hier slaagt het verweer van Entropia dus. Dat betekent dat dit onderdeel van het gevorderde eveneens zal worden afgewezen.
4.100. Uit het voorgaande volgt dat de voor toewijzing in aanmerking komende schadeposten van KPN moeten worden begroot op het navolgende totaalbedrag:
€ 1.255.302,00
€ 510.316,00
€ 394.733,49
€ 894.961,00
€ 97.617,84
€ 1.066.826,10 +
Totaal: € 4.219.756,43
Hierop in mindering komt het totale bedrag dat KPN verschuldigd zou zijn aan Entropia wanneer de Overeenkomst GVB niet was ontbonden, te weten € 2.284.800, zodat de toe te wijzen schade op grond van de Overeenkomst GVB in totaal € 1.934.956,43 bedraagt.
Buitengerechtelijke kosten
4.101. KPN en TetraNed stellen kosten te hebben gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub a, b en c BW. Zij maken aanspraak op vergoeding van deze kosten door Entropia c.s. Ter onderbouwing van haar buitengerechtelijke kosten heeft KPN als productie 74 bij dagvaarding gespecificeerde declaraties overgelegd voor de werkzaamheden van haar advocaten voorafgaand aan de onderhavige procedure. Uit die declaraties blijkt volgens KPN en TetraNed dat de buitengerechtelijke kosten in totaal € 21.064,04 bedragen. De kosten die betrekking hebben op het gevoerd kort geding in het kader waarvan KPN al een forfaitaire proceskostenvergoeding heeft ontvangen, zijn niet in deze berekening betrokken, aldus KPN en TetraNed.
4.102. Entropia c.s. voert aan dat KPN niet heeft aangetoond dat van buitengerechtelijke kosten sprake is. In de visie van Entropia c.s. zijn de specificaties daarvoor te weinig concreet. Subsidiair stelt Entropia c.s. zich op het standpunt dat deze kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien zij aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets voldoen. Dat dit zo is, betwist Entropia c.s.
4.103. Buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW komen voor vergoeding in aanmerking indien de gestelde kosten redelijk zijn en de werkzaamheden waarop deze kosten betrekking hebben in redelijkheid zijn gemaakt (de dubbele redelijkheidstoets). De schuldeiser die dergelijke kosten vordert, dient bovendien te stellen en te specificeren dat deze kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in artikel 241 Rv bedoelde (proces)kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft KPN aan de hand van de overgelegde declaraties met de bijbehorende gedetailleerde specificaties genoegzaam aangetoond dat de werkzaamheden van haar advocaten waarvan vergoeding verlangt, buitengerechtelijke werkzaamheden betreffen en de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. De desbetreffende vordering van KPN en TetraNed van € 21.064,04 zal daarom worden toegewezen.
4.104. TetraNed vordert onder meer veroordeling van gedaagde tot betaling van handelsrente over het bedrag van € 3.108.598,82. Dit bedrag vordert zij uit hoofde van een door de ontbinding van de Overeenkomst Tetranetwerk ontstane verbintenis. Deze ongedaanmakingsverbintenis valt evenwel buiten het bereik van artikel 6:119a BW (vgl. Hoge Raad 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70). Het desbetreffende verweer van Entropia slaagt dus. Daarom zal de rechtbank de daarover gevorderde handelsrente afwijzen. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen en wel met ingang van 22 juni 2015, de datum waarop eiseres de Overeenkomst TetraNed buitengerechtelijk heeft ontbonden. De ontbinding heeft geen terugwerkende kracht, zodat voor verschuldigdheid van rente vanaf een eerder tijdstip geen rechtsgrond bestaat. 4.105. Voor het overige hebben TetraNed en KPN, ten aanzien van hun vorderingen uit hoofde van de beëindiging van de drie overeenkomsten, veroordeling van Entropia c.s. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW gevorderd. Entropia heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank de wettelijke rente voor het overige als onweersproken en op de wet gegrond zal toewijzen, een en ander op na te melden wijze.
4.106. Uit al het voorgaande volgt dat door TetraNed en KPN onder A gevorderde veroordelingen van Entropia Digital B.V. als volgt zullen worden toegewezen:
- ten aanzien van Overeenkomst Tetranetwerk zal de primaire vordering onder (i) worden toegewezen tot een bedrag van € 4.030.252,31, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding;
- ten aanzien van de Overeenkomst Semafonie zal de vordering onder (iii) tot een bedrag van € 306.544,57 worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding;
- Ten aanzien van de Overeenkomst GVB zal de vordering onder (iv) worden toegewezen tot een bedrag van € 1.934.956,43, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding;
- de vordering onder (v) ter zake van buitengerechtelijke kosten zal voor een bedrag van € 21.064,04 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.
4.107. De door TetraNed onder B gevorderde veroordeling van Entropia Digital N.V. uit hoofde van de borgstelling in de Overeenkomst Tetranetwerk zal eveneens worden toegewezen.
4.108. KPN c.s. heeft de rechtbank verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Entropia heeft zich daar bij akte van 17 juli 2017 tegen verzet, met als argument dat toewijzing van de vordering van KPN c.s. verstrekkende en onomkeerbare gevolgen voor Entropia zal hebben.
Op grond van artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. De rechtbank overweegt dat noch de wet, noch de aard van de zaak zich verzet tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank is verder van oordeel dat het door Entropia niet feitelijk onderbouwde verzet onvoldoende is om de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring af te wijzen. De rechtbank zal daarom het vonnis uitvoer bij voorraad verklaren.
4.109. Entropia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van KPN c.s., tot dusver begroot op € 16.976,08, waarvan € 229,08 aan dagvaardingskosten, € 3.903,- aan griffierecht en € 12.844,- aan salaris advocaat (4 punten x tarief € 3.211,-). De wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal als onweersproken worden toegewezen, op na te melden wijze.
4.110. Voor een veroordeling in de door KPN c.s. gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de proceskostenveroordeling voor die kosten reeds een executoriale titel oplevert.