ECLI:NL:RBDHA:2017:15056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
NL17.12672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van transgender persoon uit Cuba en de beoordeling van vervolging en discriminatie door de autoriteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse transgender vrouw. Eiseres heeft asiel aangevraagd op basis van haar geaardheid, waarbij zij heeft aangegeven dat zij in Cuba te maken heeft gehad met ernstige discriminatie en vervolging. Eiseres heeft onder andere verklaard dat zij herhaaldelijk is beboet voor het dragen van vrouwenkleding, door medeburgers is bekogeld, mishandeld door de politie en zelfs een jaar gedetineerd is geweest, waarbij zij is verkracht door een medegevangene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, het asielrelaas van eiseres geloofwaardig achtte, maar oordeelde dat de vrees voor vervolging niet reëel was en dat er geen onhoudbare situatie was. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar asielaanvraag, waarbij zij aanvoert dat verweerder ten onrechte niet heeft erkend dat haar problemen in Cuba samenhangen met haar transgenderidentiteit.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen bescherming van de Cubaanse autoriteiten zou kunnen inroepen, ondanks haar problemen met de wijkagent. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd waarom de problemen van eiseres geen vormen van discriminatie zijn die tot een onhoudbare situatie leiden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.033,89.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: [zaaknummer], V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. W. Vrooman.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen M.S. Katwijk, tolk.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Cubaanse nationaliteit.
2. Op 24 september 2017 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij transgender is (zij is geboren als man, maar ziet zichzelf als vrouw) en hierdoor problemen heeft ondervonden. Zij is door medeburgers uitgescholden en met stenen bekogeld op straat. Door de Cubaanse autoriteiten is zij zes maal beboet vanwege het dragen van vrouwenkleding, eenmaal geslagen door een politieagent, in 2012 een jaar lang gedetineerd geweest en daarbij meerdere keren verkracht door een medegevangene. Toen zij om hulp riep, hebben de bewaarders haar mishandeld. Sinds haar vrijlating is zij herhaaldelijk, wekelijks, lastig gevallen en bedreigd door de wijkopzichter. Bij een aanhouding in augustus 2016 is haar hoofd kaalgeknipt door de politie en is zij drie dagen vastgehouden. De wijkopzichter heeft haar op 10 september 2017 gezegd dat zij zich binnen veertien dagen moest melden op het politiebureau omdat de Ley de Peligrosidad op haar zou worden toegepast, waarna eiseres het land heeft verlaten. Na haar vertrek zijn op het adres van eiseres oproepen van de Cubaanse autoriteiten bezorgd.
3. Verweerder acht het relaas van eiseres geloofwaardig, maar heeft geoordeeld dat de vrees van eiseres voor vervolging niet reëel is. Van een onhoudbare situatie is geen sprake. Eiseres is geen huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg ontzegd en niet is gebleken dat zij bij problemen geen bescherming kan inroepen van de Cubaanse autoriteiten. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de problemen van eiseres onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor internationale bescherming op een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte in de grensprocedure heeft behandeld, althans dat de behandeling daarvan onnodig lang is voortgezet in de grensprocedure. Als gevolg hiervan is eiseres ten onrechte in vreemdelingenbewaring gesteld, althans heeft haar bewaring onnodig lang geduurd, wat zij niet aan de orde heeft kunnen stellen in de bewaringsprocedure. Eiseres betoogt dat zij schade heeft geleden door de bewaring en verzoekt om schadevergoeding voor alle dagen dat zij ten onrechte in bewaring is gehouden als gevolg van de volgens haar onjuiste toepassing van de grensprocedure.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat pas na het nader gehoor kan worden beoordeeld of een asielaanvraag niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Dat eiseres zich met een handgeschreven asielrelaas bij de Koninklijke Marechaussee heeft gemeld, maakt dit niet anders. De kern van een asielaanvraag is immers gelegen in het afleggen van geloofwaardige verklaringen door de vreemdeling tijdens het nader gehoor en het nader toelichten van deze verklaringen op vragen van de hoorder. Het nader gehoor van eiseres heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017 en uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 7 november 2017 (NL17.10141), volgt dat de toepassing van de grensprocedure op 5 oktober 2017 is beëindigd. Dit acht de rechtbank voldoende voortvarend. De toepassing van de grensprocedure heeft dan ook niet onredelijk lang voortgeduurd. De beroepsgrond faalt. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding dan ook afwijzen.
5. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte als onvoldoende zwaarwegend heeft afgewezen. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte volstaan met een beoordeling van de gebeurtenissen in Cuba en niet kenbaar bij de besluitvorming betrokken dat eiseres in Cuba niet voor haar identiteit als transgender kan uitkomen. Volgens eiseres is sprake van een patroon van incidenten dat in samenhang bezien als daad van vervolging moet worden aangemerkt. Zij verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juli 1982 (RV 1982/7) en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 maart 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:3234). Ook heeft eiseres foto’s overgelegd van een tweetal schriftelijke oproepen van de revolutionaire nationale politie. Op 2 november 2017 had eiseres bij de politie moeten verschijnen en op 16 november 2017 bij de rechtbank.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres er terecht op gewezen dat verweerder ten onrechte niet, althans niet kenbaar, bij zijn beoordeling heeft betrokken dat eiseres stelt dat zij uit vrees voor vervolging in Cuba niet zonder terughoudendheid kan leven naar haar door verweerder geloofwaardig geachte geaardheid. Nog daargelaten dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres de bescherming van de Cubaanse autoriteiten kan inroepen (overweging 5.2.), is dat argument van verweerder geen weerlegging van de stelling van eiseres dat haar problemen in Cuba nog veel ernstiger zullen worden als zij in Cuba meer uitkomt voor haar geaardheid door (bijvoorbeeld) altijd in plaats van heel af en toe kleding te dragen die wordt gezien als vrouwenkleding. Verweerder verlangt, zo heeft hij ter zitting opgemerkt, niet van eiseres dat zij terughoudendheid betracht bij het uitkomen voor haar geaardheid.
5.2.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd aan eiseres tegengeworpen dat zij, ondanks haar problemen met de autoriteiten, in Cuba bescherming van de (hogere) autoriteiten had kunnen inroepen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op landeninformatie waaruit zou volgen dat de situatie voor LHBT’s in Cuba de afgelopen jaren is verbeterd, dat homoseksualiteit en transgender-zijn geen strafbaar feit is in Cuba, dat discriminatie sinds 2013 verboden is en dat onder leiding van Mariela Castro langzaam een seksuele revolutie gaande is. Verweerder is hierbij echter niet gemotiveerd ingegaan op de door eiseres aangehaalde passages uit het Oostenrijkse mensenrechtenrapport ‘Cuba: Travel Regulations and Civil and Political Human Rights’ van augustus 2017 en Foreign Policy, waaruit volgt dat LHBT’s in Cuba te maken hebben met armoede, discriminatie en stigmatisering. Eiseres heeft ter zitting bovendien onweersproken toegelicht dat de wijkopzichter de eerste autoriteit is waar zij zich tot moet wenden bij problemen en zij kon juist bij deze persoon niet terecht. In tegendeel, hij viel haar stelselmatig lastig vanwege haar geaardheid, wat verweerder geloofwaardig heeft geacht. Nu eisers heeft verklaard dat zij in 2013 heeft geprobeerd hulp te krijgen van CENESEX, maar dat zij niet werd geholpen vanwege haar anticommunistische familieachtergrond, zoals ook is bevestigd in de overgelegde niet door verweerder betwiste verklaring van een ex-medewerker van CENESEX, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres zich, naar verweerder ter zitting heeft gesteld, opnieuw had moeten wenden tot CENESEX. Eiseres heeft zich tot CENSEX gewend, haar is hulp geweigerd en er zijn geen concrete aanwijzingen dat een nieuwe poging wel zou slagen. Verweerder heeft in dit verband evenmin betwist dat eiseres naast CENESEX geen andere mogelijkheden had om bescherming in te roepen, bijvoorbeeld door te concretiseren tot welke Cubaanse autoriteit eiseres zich volgens hem zou kunnen wenden.
5.3.
Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de geloofwaardig geachte problemen van eiseres geen vormen van discriminatie zijn die leiden tot een onhoudbare situatie. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het door de autoriteiten herhaaldelijk beboet worden voor het dragen van vrouwenkleding, het door medeburgers op straat bekogeld worden en het stelselmatig lastig worden gevallen door de wijkagent vormen van discriminatie zijn. De rechtbank volgt verweerder, gelet op het geloofwaardig geachte relaas, voorts niet in zijn stelling dat de reden dat eiseres geen werk naar haar keuze kan krijgen is gelegen in het feit dat zij HIV-besmet is en niet (mede) in haar geaardheid. Het argument ter zitting dat het ook in Nederland wel eens gebeurt dat iemand geen werk kan krijgen in zijn of haar studierichting doet niet af aan de stelling van eiseres dat zij discriminatie heeft ondervonden bij het vinden van werk naar haar keuze. Ook heeft verweerder, die niet weerspreekt dat de geaardheid van eiseres (mede) de aanleiding was voor de aanhouding door de politie in 2012, naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend gemotiveerd waarom de geaardheid van eiseres niet mede aanleiding kan zijn geweest voor haar strafdetentie en haar door verweerder geloofwaardig geachte onmenselijke en vernederende behandeling tijdens deze detentie in de vorm van herhaalde verkrachting en mishandeling door de bewaarders toen zij om hulp riep. De opmerking van verweerder ter zitting dat dit geen vorm van discriminatie hoeft te zijn omdat het nu eenmaal wel vaker voorkomt dat de algehele slechte situatie van gevangenissen in Midden- en Zuid-Amerika slecht is, weerlegt niet de stelling van eiseres dat zij hiervan juist of mede vanwege haar geaardheid het slachtoffer is geworden. Dat eiseres volgens verweerder ook om een andere reden dan haar geaardheid kan zijn kaalgeknipt door de politie, is eveneens onvoldoende gemotiveerd. Tot slot heeft verweerder, door te overwegen dat de meeste van deze gebeurtenissen verder in het verleden liggen, geen directe aanleiding hebben gevormd voor eiseres om het land te verlaten en ook om die reden niet zwaarwegend genoeg zijn, niet toereikend gemotiveerd dat deze incidenten kunnen passen in een patroon van discriminatie en daarom tot vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag kunnen leiden, althans een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.4.
Ten aanzien van de oproepen is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze niet op de juiste wijze heeft betrokken bij de beoordeling. Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eiseres vanwege haar geaardheid werd lastig gevallen door de wijkopzichter. Ook volgt verweerder dat eiseres in de laatste maanden voor haar vertrek door hem is bedreigd en mondeling is opgeroepen. Verweerders stelling dat uit de vertaling van de oproepen niet is gebleken wat de reden van de oproepen is, zodat onderzoek naar de oproepen niet kan leiden tot de conclusie dat eiseres vanwege haar geaardheid in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, acht de rechtbank in dit licht bezien onvoldoende om de door eiseres gestelde vrees te weerleggen. Er is geen concrete aanwijzing dat eiseres om een andere reden zou zijn opgeroepen en eiseres heeft in dit verband gesteld dat zij, nu haar asielrelaas geloofwaardig wordt geacht, het voordeel van eventuele twijfel zou moeten krijgen. Verweerder heeft deze stelling naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd weerlegd.
6. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank beroep gegrond wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit op de aanvraag van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder en niet aan de rechtbank is om het geloofwaardig geachte asielrelaas opnieuw op zwaarwegendheid te beoordelen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1) en op € 43,89 voor de door eiseres ingeschakelde tolk, waarmee het totaalbedrag aan proceskosten uitkomt op € 1.033,89.
De opgevoerde reiskosten van de gemachtigde vallen onder de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De opgevoerde reiskosten van eiseres kunnen op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb op zich voor vergoeding in aanmerking komen, maar aan asielzoekers wordt in beginsel kosteloos een vervoerbewijs verstrekt voor een reis naar de rechtbank voor het bijwonen van de behandeling van een beroepsprocedure. Nu eiseres niet heeft gesteld dat dit in haar geval niet is gebeurd of had kunnen gebeuren en zij ook geen vervoerbewijzen heeft overgelegd, komen haar gestelde reiskosten naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking.
De kosten van de door de gemachtigde ten behoeve van eiseres ingeschakelde tolk komen op grond van artikel 1, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb voor vergoeding in aanmerking naar het tarief vastgesteld bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Voor tolken geldt op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit tarieven in strafzaken een uurtarief van € 43,89. Eiseres heeft niet gesteld dat het uurtarief op grond van het tweede lid van dit artikel hoger moet worden vastgesteld of dat zij aanspraak maakt op het voorrijtarief als bedoeld in het vierde lid van dit artikel of op vergoeding van andere door de tolk gemaakte kosten. Eiseres heeft een reservering van een tolk voor één uur overgelegd en het onderzoek ter zitting heeft ongeveer een uur geduurd, zodat de rechtbank de door eiseres gemaakte kosten voor het inschakelen van een tolk vaststelt op € 43,89.
Verweerder heeft overigens geen opmerkingen gemaakt over de door eiseres opgevoerde proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.033,89,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.