Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2017 in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
ProcesverloopBij besluit van 31 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Overwegingen
Eiser heeft eerder, op 16 september 2001, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 2 januari 2003 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 oktober 2005 (200508311/1) is dat besluit onherroepelijk geworden.
Verweerder acht voorts niet geloofwaardig dat eiser oprecht politiek betrokken is en vanuit die interesse lid is van de Al Umma partij in Nederland.
De beroepsgrond slaagt niet.
Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiser afgelegde verklaringen over zijn lidmaatschap van de Al Umma partij hem niet overtuigen.
Aan een beoordeling van de vraag of verweerder terecht geen betekenis heeft toegekend aan de lidmaatschapskaart van eiser en de schriftelijke verklaring van de secretaris van de partij, en de vraag of verweerder die verklaring had moeten verifiëren, komt de rechtbank daarom niet toe.
De beroepsgrond slaagt niet.
Omdat de Sudanese autoriteiten bekend zijn met het lidmaatschap van eiser van de Al Umma partij in Nederland en zijn deelname aan demonstraties tegen het Sudanese regime, is op zichzelf de innerlijke overtuiging van eiser van zijn politieke betrokkenheid niet relevant. Daarbij komt dat eiser overigens wel degelijk een actief en overtuigd opposant is van de Sudanese overheid. Eiser verwijst daartoe naar de ter zitting afgelegde getuigenverklaring van [naam 1] , secretaris van de Al Umma partij in Nederland, waarin hij heeft verklaard over de deelname van eiser aan demonstraties in Den Haag tegen het Sudanese regime en zijn aanwezigheid bij politieke bijeenkomsten van de partij. Dat verweerder aan eiser een gebrek aan kennis verwijt van de Al Umma partij acht eiser arbitrair. Niet duidelijk is wat eiser nog meer over deze partij had moeten zeggen.
Voorts acht eiser van belang dat in zijn vertrekdossier van de DT&V, dat hij ook aan de Sudanese ambassade heeft gestuurd, zich documenten bevinden die hem in verband brengen met zijn gestelde afkomst uit [plaatsnaam 1] , in het Nuba-gebied. Het woord Nuba genereert negatieve aandacht van de Sudanese autoriteiten.
Voor zover zou moeten worden aangenomen dat de brief is geopend door de Sudanese ambassade, stelt verweerder zich op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat en welke waarde is toegekend aan de inhoud van deze brief door de Sudanese ambassade. Aangezien nog altijd niet is gereageerd op de brief kan niet zonder meer worden aangenomen dat de ambassade nog zal gaan reageren op de brief, dat deze reactie negatief zal zijn, of dat de inhoud van de brief is of zal worden doorgegeven en verspreid onder de autoriteiten in Sudan. In dit kader kan bijvoorbeeld in alle redelijkheid worden aangenomen dat de Sudanese ambassade zal inzien wat de gedachte achter de brief is, namelijk de poging van eiser om in een gunstiger positie te geraken in een nieuwe asielprocedure, nu deze brief zonder aanleiding door eiser is opgestuurd. Verweerder verwijst daarbij tevens naar door hem niet oprecht geachte betrokkenheid van eiser bij de Al Umma partij in Nederland en de volgens verweerder marginale activiteiten van eiser bij de demonstraties.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat van eiser verwacht mag worden dat hij, bij
Met het versturen van de aangetekende brief aan de ambassade dient voorts ervan te worden uitgegaan dat de Sudanese autoriteiten in Sudan bekend zijn geraakt met de inhoud van die brief en daarmee met zijn lidmaatschap van de Al Umma partij en zijn deelname in Nederland aan de demonstraties tegen het Sudanese regime. Een ambassade vertegenwoordigt immers die autoriteiten in het buitenland (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:435).
Hetzelfde geldt voor het door verweerder ingenomen standpunt dat van eiser verwacht kan worden dat hij bij een eventuele confrontatie met de Sudanese autoriteiten kenbaar maakt dat zijn lidmaatschap van de Al Umma partij en zijn deelname aan de demonstraties alleen maar was ingegeven om in een positie te komen dat hem alsnog een verblijfsvergunning asiel wordt verleend, wat er verder zij van de vraag of dat van eiser kan worden verwacht, nu ook dat standpunt een motivering ontbeert waarom de Sudanese autoriteiten die verklaring van eiser zonder meer zullen accepteren en hem daardoor niet zullen beschouwen als een opposant van het regime of hem niet zullen verdenken van verzet tegen het regime.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.