ECLI:NL:RBDHA:2017:15304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht wegens onjuiste gegevens over nationaliteit en reisroute

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning asiel. Eiser, een Syrische nationaliteit, had in 2012 een verblijfsvergunning asiel gekregen, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 november 2012. De intrekking was gebaseerd op het verstrekken van onjuiste gegevens door eiser over zijn nationaliteit en reisroute naar Nederland. Eiser had verklaard dat hij via Turkije naar Nederland was gereisd, maar uit ambtshalve verkregen informatie bleek dat hij de Libanese nationaliteit bezat en via Beirut naar Barcelona was gereisd. Eiser voerde aan dat hij niet langer de Libanese nationaliteit had en dat hij vreesde voor zijn veiligheid in Syrië, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser onjuiste gegevens had verstrekt en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van waarheidsgetrouwe informatieverstrekking bij asielaanvragen en de gevolgen van het verstrekken van onjuiste gegevens.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.W. Bogaardt),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 november 2012. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Syrische nationaliteit. Bij besluit van 16 november 2012 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 12 november 2012 en geldig tot 12 november 2017.
2. Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. De reden voor verlening van de verblijfsvergunning was gelegen in de omstandigheid dat geloofwaardig was geacht dat eiser de Syrische nationaliteit bezat, Armeens christen was en niet als actieve aanhanger van het Syrische regime kon worden beschouwd, waardoor bij terugkeer naar Syrië mogelijk sprake zou zijn van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Uit ambtshalve verkregen informatie is echter gebleken dat eiser, zijn ouders en meegereisde broer de Libanese nationaliteit bezitten en op 14 september 2014 van Beirut via Rome naar Barcelona zijn gereisd met het vliegtuig. Uit de beschikbare visuminformatie is gebleken dat eiser bij de ambassade in Beirut op 17 juli 2012 een visum heeft aangevraagd onder de naam [naam], geboren op [geboortedatum] 1990 en van Libanese nationaliteit. Het verleende visum was geldig van 20 augustus 2012 tot 20 november 2012. Gelet op vorenstaande gaat verweerder er thans van uit dat eiser de Libanese nationaliteit bezit en onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn reisroute, nu hij eerder heeft verklaard via Turkije met een vrachtwagen naar Nederland te zijn gereisd. Daarnaast is uit een uittreksel uit het bevolkingsregister van het Libanese ministerie van binnenlandse zaken van 25 november 2015 gebleken dat eiser ook nog een broer met de naam [naam broer] heeft, die geboren is op [geboortedatum] 1982, destijds van Libanese nationaliteit was en inmiddels is genaturaliseerd tot Nederlander. Gebleken is dat [naam broer] tijdens zijn naturalisatieaanvraag een gelegaliseerd geboortecertificaat en een huwelijksakte heeft overgelegd, waarop de ouders van eiser vermeld staan als zijn ouders. Eiser heeft echter nimmer het bestaan van deze broer gemeld. Nu eiser onjuist heeft verklaard over zijn nationaliteit en de gevolgde reisroute, acht verweerder ongeloofwaardig dat eiser problemen in Syrië heeft ondervonden. Wanneer deze gegevens bekend zouden zijn geweest ten tijde van de datum van de vergunningverlening, zou aan eiser geen verblijfsvergunning zijn verleend. Als Libanees staatsburger heeft hij immers een verblijfsalternatief in Libanon. Ten tijde van de vergunningverlening bestonden er geen andere gronden, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen en ook de huidige situatie geeft daartoe geen aanleiding. De intrekking van de verblijfsvergunning is voorts niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat de aan hem verleende verblijfsvergunning ten onrechte is ingetrokken dan wel dat aan hem een verblijfsvergunning had moeten worden verleend. Hiertoe voert eiser aan dat hij niet langer over de Libanese nationaliteit beschikt, dat hij vreest dat hij in Syrië de militaire dienstplicht zal moeten vervullen en dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.105f, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), voor zover van belang, wordt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ingetrokken, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Niet in geschil is dat eiser zijn Libanese nationaliteit heeft verzwegen, dat hij onjuist heeft verklaard over zijn reisroute naar Nederland en dat hij nog een broer heeft met de naam [naam broer] die hier te lande verblijft. Gelet hierop heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden en dat als deze gegevens bij verweerder bekend waren geweest, er geen verblijfsvergunning aan eiser zou zijn verleend. Verweerder was dan ook bevoegd om de aan eiser verleende verblijfsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in te trekken.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zijn stelling dat hij niet langer de Libanese nationaliteit bezit, nu uit de Libanese nationaliteitswetgeving zou volgen dat men deze na een ononderbroken verblijf van vijf jaren buiten Libanon verliest, niet nader heeft onderbouwd. De enkele verwijzing naar de Libanese nationaliteitswetgeving is hiertoe onvoldoende. Niet is aangetoond dat eiser de Libanese nationaliteit heeft verloren.
6.3.
Ten aanzien van de vrees van eiser dat hij door de Libanese autoriteiten uitgezet zal worden naar Syrië dan wel ontvoerd zal worden door de Syrische autoriteiten naar Syrië, alwaar hij de militaire dienstplicht zal moeten vervullen, heeft verweerder verwezen naar het Country Review Report of Lebanon, waaruit niet zou blijken dat de Libanese autoriteiten hun eigen staatsburgers uitleveren aan Syrië. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zijn vrees voor uitlevering niet aannemelijk heeft gemaakt, nu hij de Libanese nationaliteit bezit. Voorts heeft eiser aangegeven dat hij niet in beeld is bij de Syrische autoriteiten, omdat hij sinds zijn achttiende levensjaar niet meer in contact is geweest met de Syrische autoriteiten. Zo heeft hij geen paspoort of identiteitskaart aangevraagd. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als zodanig bekend is bij de Syrische autoriteiten, zodat hij eventueel het risico zou lopen om door deze autoriteiten in Libanon ontvoerd te worden en gedwongen zal worden om in het leger te dienen. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij in Libanon een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer. De verwijzing naar het negatieve reisadvies dat door het ministerie van Buitenlandse Zaken is opgesteld voor Libanon, maakt dit niet anders. Dat een negatief reisadvies voor Nederlanders is opgesteld, maakt op zichzelf nog niet dat Libanese burgers die naar hun eigen land terugkeren in een met artikel 3 van het EVRM verboden situatie komen te verkeren.
6.4.
Ten aanzien van het beroep op het recht op respect voor familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM ten aanzien van de in Nederland wonende tweede en meerderjarige broer overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) – bijvoorbeeld Javeed en de uitspraak van 17 februari 2009, met zaaknummer 27319/07, Onur tegen Verenigd Koninkrijk, JV 2009/141 – en van de Afdeling – zoals de uitspraak van 10 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW3337) – tussen eiser en zijn broer sprake zal moeten zijn van ‘more than the normal emotional ties’ ofwel van een meer dan de normale emotionele banden overstijgende afhankelijkheid, alvorens toelating op grond van artikel 8 van het EVRM geboden is. In het geval van eiser is niet gebleken dat er tussen hem en deze broer, die meerderjarig is en een eigen gezin heeft, sprake is van meer dan de normale emotionele banden overstijgende afhankelijkheid. De enkele omstandigheid dat eiser regelmatig contact heeft met zijn broer, is hiertoe onvoldoende. Er is derhalve geen sprake van beschermenswaardig familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Nu de intrekking van de verblijfsvergunning ook geldt voor de meegereisde broer en ouders van eiser, kan van schending van het familie- en gezinsleven geen sprake zijn.
Ten aanzien van het beroep op het recht op respect voor privéleven is van belang dat ingevolge het tweede lid van artikel 8 van het EVRM geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM dient bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven een “fair balance” te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van de betrokkene en anderzijds het belang van de staat. Bij deze afweging komt aan de staat een zekere beoordelingsruimte toe. De rechter dient deze beoordeling door verweerder enigszins terughoudend te toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging betrokken en is verweerder niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitvalt. In dit verband heeft verweerder van belang geacht dat van inmenging geen sprake is. De verblijfsvergunning wordt met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum ingetrokken, zodat eiser nimmer rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Als gevolg hiervan is eiser het privéleven aangegaan tijdens onrechtmatig verblijf hier te lande en heeft hij het privéleven geïntensiveerd in de wetenschap dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Dit heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen meewegen, zodat de belangenafweging in zijn nadeel uitvalt. Van strijd met artikel 8 van het EVRM is de rechtbank dan ook niet gebleken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.