In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 december 2017 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoekschrift van de moeder, ingediend op 2 november 2017. Het verzoek betreft de gedeeltelijke vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die op 26 oktober 2017 door de gecertificeerde instelling aan de moeder was gegeven. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, is van mening dat de aanwijzing onvoldoende gemotiveerd is en dat deze haar recht om invulling te geven aan haar ouderlijk gezag onterecht beperkt. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en de fax van de advocaat van de vader. Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, was de moeder niet aanwezig, hoewel zij behoorlijk was opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige feitelijk bij de pleegmoeder verblijft en dat er een ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd tot 25 februari 2018.
De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder beoordeeld en besloten dat het tweede onderdeel van de schriftelijke aanwijzing, dat de moeder verbiedt om rechtstreeks contact op te nemen met de vader, vervalt. Dit onderdeel werd als niet relevant voor de opvoeding en verzorging van de minderjarige beschouwd. Het eerste onderdeel, dat de moeder verbiedt om de overdrachtsmomenten van de minderjarige te verstoren, blijft echter in stand, maar zal verduidelijkt worden. De kinderrechter heeft geen grond gezien voor het verzoek van de advocaat van de moeder om de gecertificeerde instelling te verzoeken de omgangsregeling van de minderjarige richting de moeder duidelijk te maken. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open, maar enkel cassatie in het belang der wet.