In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Den Haag, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) werd omgezet in een geldlening onder verband van een krediethypotheek. Eiseres had eerder een bijstandsuitkering aangevraagd en daarbij aangegeven dat er een hypotheeksaldo op haar woning was. Het primaire besluit, dat op 21 september 2016 werd genomen, stelde dat de bijstandsuitkering als een lening van € 59.100,- zou worden verstrekt, mits een krediethypotheek werd gevestigd. Eiseres ging in beroep tegen het besluit van 9 januari 2017, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 27 juli 2017 werd duidelijk dat er een notariële akte van hypotheek was opgemaakt, maar verweerder weigerde deze in zijn overwegingen mee te nemen, omdat deze na de aanvraag was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan in beginsel ex nunc, naar het heden, moest beslissen en dat het niet redelijk was om eiseres te verplichten haar vermogen verder te bezwaren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en bepaalde dat eiseres recht had op bijstandsverlening om niet, in plaats van een lening. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.