Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 juni 2016, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 21 oktober 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 11 januari 2017.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
de onschuldvan de verdachte. De enkele omstandigheid dat de verdachte in de strafzaak is vrijgesproken, is daartoe niet voldoende. Daarmee staat immers in de regel slechts vast dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de gewezen verdachte het feit wél heeft begaan, maar omgekeerd staat daarmee nog niet vast – zoals voor aansprakelijkheid op basis van onrechtmatige overheidsdaad moet komen vast te staan – dat hij het feit
nietheeft begaan. De gewezen verdachte zal concreet moeten stellen en, zo nodig, bewijzen waarom uit de uitspraak van de strafrechter of uit het strafdossier van zijn onschuld – en daarmee de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat – blijkt (vgl. HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 (Begaclaim), HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1355 en HR 21 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5593).
( [X] , rechtbank)“nee” zei. Vervolgens heb ik gezegd dat ik de politie ging bellen. (…) [eiser]
( [eiser] , rechtbank)werd boos en trok de gsm uit mijn hand. (…) Ik zag dat [eiser] mijn GSM uit de rijdende auto gooide. (…) Op een gegeven moment reden we Eindhoven binnen. (…) Op dat moment probeerde ik het portier van de auto open te maken omdat ik uit wilde stappen. Op dat moment pakte [eiser] mijn beide armen vast zodat ik niet weg kon. (…) [X] reed met de auto naar de woning van [eiser] . (…) De jongens zijn toen uitgestapt om de deur van het trappenhuis open te maken. Op dat moment zijn [B]
( [B] , rechtbank)en ik gevlucht. We zijn weggerend en hebben bij mensen aan de deur geklopt en om hulp gevraagd. De mensen wilde ons niet helpen. (…) [eiser] is uit de auto gestapt en begon naar ons te schreeuwen dat we terug moesten komen. Terug naar huis. Hij heeft me bij mijn hand gepakt en heeft ons naar zijn huis getrokken. (...) [eiser] had nadat we de woning binnen waren, de woning op slot gedraaid. We konden dus niet weg wanneer we dat wilde. We zijn uiteindelijk weg kunnen komen omdat de sleutel nog op de deur stond en we zelf de deur van het slot gehaald hebben en de deur geopend hebben.’
( [A] , rechtbank)naar haar vrienden bellen. Ze kreeg contact met haar telefoon en ze zei: help mij help mij. [eiser]
( [eiser] , rechtbank)heeft vervolgens de telefoon van [A] afgepakt en deze op de autosnelweg uit het raam gegooid. (…) [A] en ik spraken af dat we zouden vluchten zo gauw als we bij het adres van [eiser] arriveerde. (…) Op het moment dat [eiser] de deur opendeed om zijn woning binnen te gaan rende we allebei weg om te vluchten. (…) Vervolgens zagen we de auto van [eiser] aankomen. [eiser] stapte uit en hij was heel erg opgewonden. Wij werden hier bang van en zijn maar naar hem toegelopen. [eiser] zei dat we in moesten stappen en dat we niet bang hoefde te zijn omdat hij ons de volgende morgen terug naar huis zou brengen. We zijn ingestapt en ze brachten ons naar het huis van [eiser] . (…) Ik noch [A] hebben tijdens de autorit naar Eindhoven de mogelijkheid gehad om vrijwillig uit te stappen en weg te gaan. De auto had ook automatische portiervergrendeling. Ik heb namelijk geprobeerd om bij de verkeerslichten het portier te openen en dat is niet gelukt.’
V-Hoe was het gedrag van [eiser] [= [eiser] ], eerlijk?