ECLI:NL:RBDHA:2017:15612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17-5461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, die van Ghanese nationaliteit is. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid' bij een familielid. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiseres niet langer een relatie had met het familielid. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij onder andere een beroep deed op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende gewicht had toegekend aan het feit dat de kinderen van eiseres, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, nooit in Ghana hebben gewoond en dat de belangen van de kinderen niet goed waren afgewogen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan de staatssecretaris om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5461
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedag] 1979, van Ghanese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. M.J.M. Peeters),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Kroes).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [familielid] (hierna: [familielid] )’ met terugwerkende kracht vanaf 26 februari 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 6 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 4 juli 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het antwoord op de vraag of eiseres belang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Beide partijen hebben op 10 juli 2017 een schriftelijke reactie gezonden.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) partijen in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken kenbaar te maken of zij een nadere zitting wenselijk achten. Na afloop van deze termijn heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Feiten en standpunten partijen
1.1.
Op 23 oktober 2010 is aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [familielid] ’. Uit de relatie van eiseres en [familielid] zijn vijf kinderen geboren, in de leeftijd van respectievelijk tien, acht, zes, drie, en één jaar oud. Deze kinderen hebben allen de Nederlandse nationaliteit.
1.2.
Bij het primaire besluit – en gehandhaafd na bezwaar bij het bestreden besluit – heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 26 februari 2016 ingetrokken. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet langer een relatie heeft met [familielid] en zij dus niet langer voldoet aan de beperking waaronder de vergunning verleend is. Tot slot is verweerder van oordeel dat de intrekking geen schending oplevert van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.3.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder voorbij is gegaan aan wat zij heeft aangevoerd over van de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] , het beroep op artikel 7 en 24 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) en artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het bestreden besluit is dan ook onrechtmatig, dan wel onvoldoende gemotiveerd. Omdat de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is op eiseres, volgt daaruit impliciet dan de intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet aan de orde kan zijn gelet op de harmonisering van de EU Richtlijnen. Tot slot is eiseres van mening dat de intrekking van de verblijfsvergunning een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM.
2. beoordeling door de rechtbank
Proces-belang
2.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij haar beroep, omdat zij op 18 mei 2017 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend omdat door de intrekking van de verblijfsvergunning een verblijfsgat is ontstaan, wat mogelijk gevolgen heeft voor de lopende procedure omtrent het verzoek van eiseres om naturalisatie.
Beroep gegrond, rechtsgevolgen in stand laten?
2.2.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder blijkens het verweerschrift erkent dat hij niet is ingegaan op het beroep van eiseres op artikel 20 van het VWEU en de Gezinsherenigingsrichtlijn. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal voorts bezien of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Over artikel 20 van het VWEU
2.3.
Over het beroep van eiseres op artikel 20 van het VWEU heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit artikel niet is geschonden, omdat eiseres nu een verblijfsvergunning heeft. Daarmee miskent verweerder naar het oordeel van de rechtbank dat het belang van eiseres daarin is gelegen in het dichten van het verblijfsgat. Het is dan ook van belang dat verweerder nagaat of op het moment van de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, artikel 20 van het VWEU zich tegen deze intrekking verzette.
2.4.
Alleen al hierom kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit niet in stand blijven en moet verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar nemen. Om zo finaal mogelijk te beslissen zal de rechtbank zich ook uitlaten over het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM.
Over artikel 8 van het EVRM
2.5.
Over het beroep op artikel 8 van het EVRM heeft eiseres aangevoerd dat de beoordeling van de belangen van haar kinderen, afgezet tegen de feitelijke situatie, onzorgvuldig is geweest en er ten onrechte te weinig waarde aan de belangen van de kinderen is gehecht. Zij bezitten allen de Nederlandse nationaliteit, zijn geboren en getogen in Nederland en hebben hier hun sociale leven. Vooral de oudste kinderen zijn geworteld in Nederland. Daarbij is van belang dat sprake is van een scheiding van de ouders, waarbij de dagelijkse zorg bij moeder ligt en vader een omgangsregeling heeft en een financiële bijdrage probeert te leveren. Verder heeft verweerder geen waarde gehecht aan het feit dat eiseres – nadat zij illegaal verblijf had – volgens de regels opnieuw Nederland is ingereisd en in het bezit is gesteld van een vergunning. Eiseres heeft een uitkering aangevraagd omdat haar relatie op de klippen liep en zij kon, gelet op de jonge leeftijd van de kinderen, niet aan werk komen.
2.6.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat hij een kenbare en deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. Volgens verweerder komt aan het belang van de Nederlandse staat een groter gewicht toe dan aan het belang van eiseres.
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald, voor zover van belang, dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven en privéleven. Op grond van het tweede lid van dat artikel is – kort gezegd – geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is.
2.8.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend dient te zijn.
2.9.
De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) - zie bijvoorbeeld het arrest Jeunesse [2] en het arrest El Ghatet [3] - in alle beslissingen over kinderen, hun belangen een eerste overweging te dienen vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht toekomen.
2.10.
Door te overwegen dat de Nederlandse nationaliteit van de kinderen gelet op hun leeftijd niet meebrengt dat zij zodanig geworteld zijn dat dit een beletsel vormt om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank te weinig gewicht toegekend aan de - blijkens het arrest Jeunesse bij de afweging van de belangen te betrekken - omstandigheid dat met uitzondering van eiseres nu alle gezinsleden de Nederlandse nationaliteit bezitten [4] . Voorts volgt uit de genoemde rechtspraak van het EHRM dat niet alleen van belang is of objectieve belemmeringen aan vestiging in Ghana in de weg staan, maar ook of vestiging in Ghana een "certain degree of hardship" met zich brengt. De stelling van verweerder dat de kinderen bekend zijn met de Ghanese cultuur en Ghanees spreken, zodat van hen kan worden verwacht dat zij zich kunnen aanpassen aan de samenleving en omstandigheden in Ghana, miskent dat verweerder niet heeft weersproken dat de kinderen nooit in Ghana, maar hun hele leven in Nederland hebben gewoond.
2.11.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat de door hem gemaakte afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" als hiervoor bedoeld.
Conclusie
3. De rechtbank draagt verweerder dan ook op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, en een wegingsfactor 1). Voor zover aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
5. De rechtbank bepaalt tot slot dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990 ,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging
2.Het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810
3.Het arrest van het EHRM van 8 november 2016, El Ghatet t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110
4.Bij de beoordeling van de zaak heeft de rechtbank gebruik gemaakt van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.