ECLI:NL:RBDHA:2017:15789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17/13714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor Turkse onderdaan op basis van gezinsleven en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een Turkse onderdaan tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres, die sinds 2016 in Nederland verbleef met een kort verblijf visum, had een aanvraag ingediend om gezinsleven uit te oefenen met haar echtgenoot op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet in het bezit was van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen onbetwist verblijfsrecht had en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met de standstill-bepaling van Besluit 1/80. Eiseres had ook geen recht op vrijstelling op basis van medische omstandigheden, aangezien deze niet urgent genoeg waren. De rechtbank concludeerde dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn belangenafweging en dat de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/13714
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. M. Erik,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Berben.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 augustus 2017 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Eiseres is in 2016 met een geldig visum voor kort verblijf Nederland ingereisd en zij verblijft sinds het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan in Nederland zonder in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning. Op 19 juli 2016 heeft eiseres een aanvraag gedaan om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is afgewezen en de procedure is geëindigd met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 6 maart 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:2063) waarbij het beroep ongegrond is verklaard.
2. Op 20 december 2016 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend met als doel: ‘uitoefenen familieleven op grond van artikel 8 EVRM’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 februari 2017 (het primaire besluit) afgewezen omdat eiseres niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, van de Vw. Evenmin komt zij in aanmerking voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (Besluit 1/80), noch op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens heeft verweerder bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten en heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
3. Op 23 februari 2017 heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaar tegen het primaire besluit is beslist. Op 22 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het verzoek afgewezen (ECLI:NL:RBDHA:2017:6826). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen vanwege het ontbreken van een geldige mvv. De weigering eiseres vrijstelling te verlenen is niet in strijd met artikel 13 (standstill-bepaling) van Besluit 1/80 en artikel 8 van het EVRM. Ook heeft verweerder in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Weliswaar heeft eiseres medische problemen, maar blijkens het advies van het Bureau Medische Advisering van 31 januari 2017 is een medische noodsituatie op de korte termijn uitgesloten. Dat haar echtgenoot haar steun en toeverlaat is en dat zij een kinderwens heeft, heeft verweerder in redelijkheid onvoldoende kunnen achten voor een gegrond beroep op de hardheidsclausule, aldus de voorzieningenrechter.
4. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2017 ongegrond verklaard.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de hiervoor bedoelde uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder had zelf een nieuwe belangenafweging moeten maken en had eiseres, vanwege het belang van de feiten, in bezwaar moeten horen. Daarnaast doet eiseres een beroep op artikel 13 van Besluit 1/80 en op het arrest Demir van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2013 (ECLI:EU:C:2013:725). Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat er geen sprake is van een onbetwist verblijfsrecht. Het gaat immers om de vraag of een Turkse werknemer zelf rechten kan ontlenen aan het associatierecht. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres gewezen op een artikel in het tijdschrift Asiel- en Migratierecht van prof. mr. Pieter Boeles van november 2016. Daarnaast komt eiseres een geslaagd beroep op artikel 8 van het EVRM toe. Ter zitting heeft eiseres het beroep op de medische omstandigheden, zowel als vrijstellingsgrond voor het mvv-vereiste als voor wat betreft de individuele omstandigheden, ingetrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. Naar het oordeel van de rechtbank komt eiseres niet in aanmerking voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 13 van Besluit 1/80. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:95) uit het arrest Demir van 17 september 2013 afgeleid dat voor een geslaagd beroep op de standstill-bepaling vereist is dat de betrokken Turkse staatsburger zowel legaal verblijf heeft, als legaal arbeid heeft verricht. Dit betekent dat bij illegaliteit van hetzij het verblijf, hetzij de verrichte arbeid, geen beroep kan worden gedaan op de standstill-bepaling. Een uitzondering op deze regel is wanneer de illegaliteit van het verblijf, onderscheidenlijk de arbeid, van de desbetreffende Turkse staatsburger wordt veroorzaakt door een maatregel die een nieuwe beperking vormt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat eiseres geen onbetwist verblijfsrecht heeft gehad in Nederland. Eiseres is immers na het verstrijken van de geldigheidsduur van het verleende visum voor kort verblijf op 16 april 2016 niet teruggekeerd naar Turkije. Sindsdien verbleef eiseres niet rechtmatig in Nederland. Weliswaar volgt uit de genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015 dat de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80 ook bij een eerste toelating een rol kan spelen, maar eiseres beoogt met haar aanvraag geen verblijf als Turkse werknemer, maar als echtgenote.
9. Het beroep op het artikel van prof. mr. Boeles waarin wordt gesteld dat de Afdeling voornemens was om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie kan evenmin slagen, nu de door Boeles genoemde zaak geen gelijk geval betreft. In de zaak die speelde bij de Afdeling ging het om een Nederlandse man met een Turkse partner. De aanvraag van de vreemdeling was afgewezen omdat zij nog niet de leeftijd van 21 jaar had bereikt. Zij voldeed daarmee niet aan de voorwaarde van artikel 3.15 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De vraag was of die voorwaarde moest worden aangemerkt als een nieuwe beperking, in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. Verder was in die zaak een arbeidscontract voor een jaar overgelegd zodat de intentie om te werken in die zaak concreet was gebleken. Bij eiseres is duidelijk dat zij verblijf wenst bij haar partner. Uit het dossier is niet af te leiden dat eiseres ook wilde werken of op enig moment heeft gewerkt in Nederland. De overgelegde intentieverklaring kan niet anders gezien worden dan een onzekere toekomstige gebeurtenis, mede gezien de medische omstandigheden van eiseres.
10. Ten aanzien van eisers beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat er tussen eiseres en haar echtgenoot sprake is van gezinsleven in de zin van deze bepaling en dat de afwijzing van de aanvraag en de oplegging van een inreisverbod een inmenging in dat gezinsleven vormen.
11. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1610), dient de rechtbank vol te toetsen of verweerder alle feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is, dient de rechtbank de uitkomst van de belangenafweging door verweerder enigszins terughoudend te toetsen.
12. Volgens verweerder valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres uit omdat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en zij zich niet aan de visumvoorwaarden heeft gehouden maar illegaal het gezinsleven met referent heeft geïntensiveerd. Niet is gebleken dat eiseres het gezinsleven met referent niet (tijdelijk) in Turkije kan uitoefenen. De rechtbank concludeert dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Enigszins terughoudend toetsend oordeelt de rechtbank dat verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn dat er sprake is van een positieve verplichting om eiseres toe te laten tot Nederland. Verweerder heeft veel gewicht mogen toekennen aan het feit dat eiseres slechts in het kader van een visum voor kort verblijf in Nederland mocht verblijven. De eerst ter zitting naar voren gebrachte kinderwens van eiseres is ten slotte ook niet een zodanige bijzondere omstandigheid.
13. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar, treft evenmin doel. Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, de motivering van het besluit in eerste aanleg en de gronden van het bezwaarschrift, is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen van eiseres heeft mogen afzien.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.
de griffier is buiten staat om
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.