ECLI:NL:RBDHA:2017:16130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete arbeidsomstandighedenbesluit na ongeval met houtversnipperaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en een eiseres, die een boete van € 3.600,-- opgelegd kreeg wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet. De eiseres had een werknemer die blijvend oogletsel opliep tijdens het gebruik van een houtversnipperaar, zonder de vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er geen overtreding was en dat de opgelegde boete terecht was. De rechtbank concludeerde dat de eiseres onvoldoende maatregelen had getroffen om de veiligheid van haar werknemers te waarborgen, en dat de werknemer niet de juiste beschermingsmiddelen had gebruikt, wat leidde tot de boete. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiseres dat zij niet gehoord had moeten worden in bezwaar, omdat zij niet tijdig had gereageerd op de uitnodiging voor een hoorzitting. De uitspraak bevestigde de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor een veilige werkomgeving en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2017 zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. M.A. Decoz),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), verweerder

(gemachtigde: mr. P. Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 3.600,-- wegens overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 8.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Bij besluit van 20 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn namens eiseres verschenen
[persoon 1] ([functie]) en [persoon 2] ([functie]).

Overwegingen

1.1
Op 5 maart 2015 heeft op [straat] te [plaats] een bedrijfsongeval plaatsgevonden waarbij een werknemer van eiseres blijvend oogletsel heeft opgelopen. De werknemer was betrokken bij werkzaamheden bestaande uit het versnipperen van gesnoeid hout, waarbij gebruik werd gemaakt van een arbeidsmiddel, te weten een ingehuurde houtversnipperaar. De werknemer droeg geen persoonlijke beschermingsmiddelen om zijn gelaat c.q. zijn ogen te beschermen. Tijdens het versnipperen is (waarschijnlijk) een stukje hout in het linkeroog van de werknemer terecht gekomen. De werknemer is voor behandeling van dit opgelopen letsel opgenomen in het ziekenhuis. Het linkeroog van de werknemer is daarbij blijvend beschadigd en verloren gegaan. Naar aanleiding van het ongeval heeft een Arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW een onderzoek ingesteld en hiervan een boeterapport, gedateerd 13 juli 2015, opgemaakt en aan eiseres toegezonden.
1.2
Op 8 juli 2016 is eiseres in kennis gesteld van verweerders voornemen om een boete op te leggen van € 4.800,-- wegens overtreding van overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 8.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
1.3
Bij besluit van 1 september 2016 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 3.600,--. Het oorspronkelijke boetebedrag van 4.800,-- is daarbij gematigd omdat volgens verweerder gebleken is dat er door verweerder relevante inspanningen waren verricht om overtreding te voorkomen, namelijk door het ter beschikking stellen van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM).
2.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Op grond van artikel 16, tiende lid, van de Arbowet zijn de werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
2.2
Op grond van artikel 33, tweede lid, van de Arbowet wordt als overtreding tevens aangemerkt het niet naleven van de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in die artikelleden bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
2.3
Artikel 8.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) bepaalt dat indien gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van een werknemer op de arbeidsplaats aanwezig is of kan ontstaan, voor de werknemers die aan dat gevaar blootstaan of kunnen blootstaan, persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar zijn.
Het tweede lid bepaalt dat in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, ervoor wordt gezorgd dat de werknemers de persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken.
2.4
Op grond van artikel 9.1 van het Arbobesluit is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.34 en 7.21.
2.5
Op grond van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (de Beleidsregel), kan, indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
3 Eiseres heeft aan haar beroep het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft primair aangevoerd dat gezien de afstand tussen de houtversnipperaar en het slachtoffer, geen persoonlijk beschermingsmiddel nodig was, temeer nu het slachtoffer niet aan de kant van de invoerzijde van de machine stond, zodat van een overtreding geen sprake is. Subsidiair heeft eiseres betoogd dat zij alles doet wat noodzakelijk is ter voorkoming van arbeidsongevallen, zoals het verstrekken van en het aansporen tot veilig gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Dat de werknemer in kwestie geen persoonlijke beschermingsmiddelen heeft gebruikt om zijn ogen te beschermen, kan eiseres in redelijkheid niet worden verweten. Eiseres heeft voldaan aan de voorwaarden voor matiging van de boete tot nihil.
Ten slotte heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiseres in bezwaar.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Het geschil betreft allereerst de vraag of in dit geval een persoonlijk beschermingsmiddel verplicht was, gezien de afstand tussen het slachtoffer en de houtversnipperaar. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de veilige afstand 1,5 tot maximaal 2 meter is en dat het slachtoffer zich buiten deze afstand ten opzichte van de houtversnipperaar bevond toen het ongeval plaatsvond. Verweerder stelt daarentegen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de door eiseres genoemde afstand geldt als veilige afstand waarbinnen geen persoonlijk beschermingsmiddel nodig zou zijn en heeft daarom geconcludeerd dat het slachtoffer zich niet in veilige zone bevond.
4.2
De rechtbank overweegt dat blijkens de veiligheidsinstructies (paragraaf 3.1 Algemeen) van de versnipperaar onder meer het volgende staat vermeld:
  • Indien u de machine gebruikt, draag dan gehoorbeschermers, nauwsluitende kledij, veiligheidsbril, helm met gelaatsmasker, veiligheidsschoenen en zorg ervoor dat deze correct worden aangebracht en voorzien zijn van een CE-logo;
  • De gebruiker moet voldoende afstand houden tot de invoerrollen!
In paragraaf 3.2 (Zones rond de versnipperaar) worden drie zones onderscheiden rond de versnipperaar:
Werkzone, zone waarin de gebruiker zich mag bevinden voor het invoeren van het hout (deze moet beschermde kledij dragen);
Versnipperzone, zone die niet toegankelijk is tijdens het gebruik, alleen toegankelijk voor bevoegde personen met beschermde kledij indien de machine uitgeschakeld is;
Veilige zone, toegankelijk voor iedereen, beschermkledij niet verplicht. Deze zone kan variëren naar gelang de positie van de versnipperzone.
Onderaan paragraaf 3.2 staat een schematische weergave van genoemde zones. Afstanden worden daarbij niet vermeld.
4.3
Uit de stukken is gebleken dat het slachtoffer zich – samen met een collega – op enkele meters (schuin) achter de invoeropening van de versnipperaar bevond terwijl een derde collega een groot stuk hout in de invoerrol stopte. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er in de veiligheidsinstructies geen precieze afmetingen van de zones zijn weergegeven en dat er geen veilige afstand staat vermeld waarbuiten geen persoonsbescherming gebruikt behoeft te worden. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat de veilige zone kan variëren, omdat de positie van de uitgang van de versnipperaar kan variëren. Het ongeluk heeft weliswaar plaatsgevonden aan de
invoerzijde van de versnipperaar, echter uit het overzicht blijkt dat zone 1, waar beschermende kledij moet worden gedragen, zich ook aan de invoerzijde bevindt. Nu vast staat dat de versnipperaar in werking was (en er daadwerkelijk hout werd ingevoerd) op het moment van het ongeval, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het slachtoffer persoonsbescherming (gelaatsbescherming en gehoorbeschermers) had dienen te gebruiken en er dus sprake was van overtreding van de veiligheidsvoorschriften.
4.4
De rechtbank overweegt dat artikel 8.3, tweede lid, van het Arbobesluit geen opzet of schuld als bestanddeel bevat. Er is daarom sprake van een overtreding indien aan de materiële voorwaarden van het artikel is voldaan. Niet in geschil is dat de werknemer van eiseres ten gevolge van werkzaamheden die hij in dienst van eiseres uitvoerde blijvend en ernstig oogletsel heeft opgelopen. Gebleken is dat de werknemer geen persoonlijke beschermingsmiddelen heeft gebruikt terwijl hij deze wel had moeten gebruiken. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 8.3, tweede lid, van het Arbobesluit.
4.5
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat in beginsel de overtreding van het artikellid vaststaat, indien niet is voldaan aan het daarin vervatte voorschrift. In beginsel mag dan van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. Indien een werkgever betoogt dat hem ter zake van die overtreding geen enkel verwijt valt te maken, zal dit door hem aannemelijk gemaakt moeten worden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7467).
4.6
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat haar geen enkel verwijt valt te maken.
De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zodanige voorzieningen heeft getroffen dat het gevaar dat zich bij de werkzaamheden een ongeval als het onderhavige voordoet, zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen laat onverlet dat eiseres gehouden is op deugdelijke wijze toezicht te houden op de naleving van de instructies. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat de risico-inventarisatie over het gebruik van de ingehuurde houtversnipperaar niet door eiseres is gedaan, maar door de verhuurder van de houtversnipperaar. Hetzelfde geldt voor de instructies voor het gebruik van de houtversnipperaar, welke (aan één van de werknemers van eiseres) zijn gegeven door de verhuurder, en niet door verweerder. Dit klemt temeer, nu het werken met een houtversnipperaar door de betrokken werknemers niet tot hun standaardwerkzaamheden voor eiseres behoorde, maar het ging om een incidentele werkzaamheid met een gehuurde machine. Het werken met een houtversnipperaar wordt niet vermeld in de Risico-inventarisatie en –evaluatie (RIE) van eiseres.
4.7
Verweerder moet bij de aanwending van zijn bevoegdheid tot het opleggen van de boete, op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bepalen van de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een onevenredige sanctie.
4.8
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2) overweegt de rechtbank dat verweerders beleidsregels inzake de berekening van de boete in hun algemeenheid niet onredelijk zijn. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat uit de beleidsregels voortvloeiende boete, gelet op alle omstandigheden van het geval, onevenredig zou zijn aan het door de wetgever beoogde doel.
Daarbij wijst de rechtbank er op dat verweerder het boetebedrag reeds heeft gematigd omdat gebleken is dat er door verweerder relevante inspanningen waren verricht om overtreding te voorkomen, namelijk door het ter beschikking stellen van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen. Met betrekking tot de overige matigingsgronden waar eiseres een beroep op doet, overweegt de rechtbank dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien een verdergaande matiging toe te passen. In aanvulling op hetgeen reeds onder 4.6 is overwogen, merkt de rechtbank op dat het slachtoffer juist een toezichthouder was die had moeten toezien op het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen.
4.9
Ten aanzien van de hoorplicht wordt het volgende overwogen.
Uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van eiseres bij brief van 25 oktober 2016 een formulier horen naar aanleiding van bezwaarschrift heeft ontvangen welke binnen een week na dagtekening diende te worden geretourneerd, bij voorkeur via email. In de brief is voorts vermeld dat in het geval binnen de gestelde termijn geen reactie is ontvangen, verweerder ervan uitgaat dat geen prijs wordt gesteld op een hoorzitting en zal op grond van de stukken een beslissing worden genomen.
Bij emailbericht van 27 oktober 2016 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om uitstel en gevraagd te bevestigen dat retourneren uiterlijk op 4 november 2016 akkoord was.
Bij emailbericht van 2 november 2016 heeft verweerder laten weken dat uitstel tot uiterlijk 4 november akkoord was.
Niet in geschil is dat de gemachtigde van eiseres het vorengenoemde formulier niet heeft geretourneerd. Niet kan worden gezegd dat op verweerder de verplichting rustte om de gemachtigde van eiseres voor het nemen van het bestreden besluit attent te maken op het feit dat er geen formulier ontvangen was.
Daarbij zij opgemerkt dat de beslissing op bezwaar is genomen op 20 februari 2017, derhalve ruim drie maanden na het verlopen van de (verlengde) reactietermijn.
Het komt daarom voor risico van eiseres dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.