ECLI:NL:RBDHA:2017:16333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
C/09/540862 KG/RK 17-1687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2017 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. J.C. Gerritse. Het verzoeker, een verhuurder, vorderde wraking op basis van vermeende partijdigheid van de kantonrechter tijdens een zitting op 2 oktober 2017. De verzoeker stelde dat de kantonrechter bevooroordeeld was en dat zijn vragen en opmerkingen tijdens de zitting een schijn van partijdigheid wekten. De kantonrechter had tijdens de zitting aangegeven dat hij de nieuwe feiten die door de verzoeker waren aangedragen, vooralsnog onvoldoende vond om de huurovereenkomst te ontbinden. De wrakingskamer heeft de omstandigheden van de zitting en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De wrakingskamer concludeerde dat de kritische ondervraging van partijen door de kantonrechter niet ongebruikelijk is en niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoeker dat de kantonrechter vooringenomen was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/49
zaak-/rekestnummer: C/09/540862 KG/RK 17-1687
zaaknummer: 6045831 CV EXPL17-2508 (nummer hoofdzaak)
datum beschikking: 27 november 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
domicilie kiezende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: H.A. Albersen,
strekkende tot wraking van:
mr. J.C. Gerritse,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag (team Kanton Gouda), hierna te noemen de kantonrechter.
Belanghebbende in deze zaak is:
[belanghebbende],gemachtigde: mr. T. Rhijnsburger.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Bij vonnis van 8 oktober 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (team Kanton Leiden/Gouda) – kort samengevat – geoordeeld dat er weliswaar geen goede basis voor voortzetting van de huurovereenkomst bestaat, maar dat hierin en in de overige door verzoeker genoemde klachten die hij over het gedrag van belanghebbende heeft, op dat moment onvoldoende grond bestaat voor ontbinding van de huurovereenkomst.
Tussen verzoeker (verhuurder) en belanghebbende (huurder) is thans weer een procedure aanhangig met het verzoek tot ontbinding van de huurovereenkomst.
Bij mondeling tussenvonnis heeft de kantonrechter een comparitie na antwoord gelast, waarvan de behandeling op 2 oktober 2017 heeft plaatsgevonden. Namens verzoeker heeft zijn gemachtigde op deze zitting korte aantekeningen in het geding gebracht. Nadat partijen over en weer gesproken hadden, heeft de kantonrechter te kennen gegeven dat hij in de inleidende dagvaarding genoemde ‘nieuwe’ feiten vooralsnog onvoldoende reden ziet om de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft vervolgens op verzoek van de gemachtigde van verzoeker de zitting voor korte duur geschorst om partijen de gelegenheid te geven in overleg te treden. Hierna stelde verzoeker voor om, in overleg met de raadslieden van beide partijen, een inspectie van het gehuurde in te plannen. Nadat de gedaagde partij daarmee akkoord was gegaan, is de zaak in wederzijds goedvinden doorverwezen naar de rol van 16 november 2017 voor akte uitlaten procedure.
Met het verzoekschrift van 10 oktober 2017, met bijlagen, heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft op 25 oktober 2017 een schriftelijke reactie van de kantonrechter ontvangen en op 6 november 2017 een brief met bijlagen van de gemachtigde van verzoeker.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting van 2 oktober 2017.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 13 november 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn verzoeker en zijn gemachtigde. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
De kantonrechter is als aangekondigd niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat de kantonrechter vanaf het begin van de zitting van 2 oktober 2017 bevooroordeeld jegens verzoeker was. Niet alleen heeft de kantonrechter aan verzoeker gevraagd waarom hij niet een kort geding tegen belanghebbende is gestart dan wel hem maandelijks heeft gesommeerd mee te werken aan inspectie en het laten verrichten van groot onderhoud werkzaamheden, maar ook heeft de kantonrechter de handelswijze van belanghebbende – het niet volledig voldoen van de servicekosten over september en oktober 2017 omdat hij een en ander wilde verrekenen met de teruggave energiebelasting – slechts gekwalificeerd als ‘niet handig’. De kantonrechter heeft partijen vervolgens min of meer geïnstrueerd om een afspraak te maken voor het (laten) verrichten van een inspectie in het gehuurde. Op de vraag van verzoeker of dit impliceerde dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zou worden afgewezen, heeft de kantonrechter geantwoord dat dat ‘er niet inzit’. Het feit dat de kantonrechter al beslissingen heeft genomen ten tijde van de comparitie van partijen moet volgens verzoeker beschouwd worden als een rechtvaardiging van de vrees voor een partijdige rechter. Er blijkt derhalve van zwaarwegende aanwijzingen dat de kantonrechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter herkent zich niet in het door verzoeker geschetste beeld en is van mening dat van (de schijn van) vooringenomenheid en/of partijdigheid geen sprake is. De kantonrechter heeft het verloop van de zitting van 2 oktober 2017 uiteengezet. Voorafgaand aan de schorsing tijdens die zitting heeft de gemachtigde van verzoeker de kantonrechter uitdrukkelijk verzocht om aan te geven of de primair gevorderde ontbinding en ontruiming al dan niet zou worden toegewezen. De kantonrechter kan zich niet meer precies herinneren wat hij toen heeft gezegd. Het zal iets in de trant zijn geweest van dat hij afgaande op de stukken en op wat partijen ter comparitie naar voren hadden gebracht, voorshands van mening was dat toewijzing van de primaire vordering misschien niet voor de hand lag, maar dat dat niet hoefde te betekenen dat partijen geen afspraken konden maken over het noodzakelijke en achterstallige onderhoud. Voor zover de kantonrechter zich kan herinneren, heeft hij beide partijen kritisch bevraagd en heeft hij belanghebbende toegesproken over zijn handelswijze inzake de energiebelasting en de servicekosten. Het kan zijn dat de kantonrechter toen woorden als ‘niet handig’ heeft gebruikt.

5.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

De wrakingskamer stelt vast dat de omstandigheden die de grond voor het wrakingsverzoek van verzoeker hebben gevormd zich op de zitting van 2 oktober 2017 hebben voorgedaan. Nu het wrakingsverzoek van verzoeker dateert van 8 oktober 2017 en op 10 oktober 2017 ter griffie is ingekomen, aldus enige dagen nadat de omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek zich hebben voorgedaan, kan niet gezegd worden dat het verzoek niet tijdig is gedaan. De wrakingskamer acht verzoeker dan ook ontvankelijk.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De wrakingskamer leidt uit de onderbouwing van het wrakingsverzoek in combinatie met het proces-verbaal van de comparitie van 2 oktober 2017 af dat de kantonrechter bij de behandeling ter zitting heeft gekozen voor een kritische bevraging van partijen. Daarbij is verzoeker onder meer gevraagd naar het periodiek sommeren van belanghebbende en is hem de mogelijkheid van het entameren van een kort geding voorgehouden. Vooropgesteld moet worden dat het op die wijze ondervragen en confronteren tijdens een zitting niet ongebruikelijk is en dat het verzoeker op die manier wijzen op onderdelen van het dossier die vragen opwerpen, ook als die wijze van bevragen en confronteren onaangenaam aanvoelt, niet zonder meer met zich brengt dat de rechter partijdig, dan wel bevooroordeeld jegens verzoeker zou zijn.
6.4.
De wrakingskamer heeft in het proces-verbaal van de terechtzitting en in de onderbouwing van het wrakingsverzoek voorts onvoldoende aanknopingspunten gevonden om verzoeker te volgen in zijn stelling dat de kantonrechter reeds beslissingen heeft genomen ten tijde van de comparitie van partijen, die grond geven voor de vrees van partijdigheid. Dat de kantonrechter tijdens de comparitie te kennen heeft gegeven dat hij in de door verzoeker naar voren gebrachte nieuwe feiten vooralsnog onvoldoende reden ziet om de huurovereenkomst te ontbinden, is daarvoor onvoldoende. De wrakingskamer overweegt in dat kader dat alles wat de rechter gedurende de comparitie zegt – waaronder in het onderhavige geval ook “dat een ontbinding van de huurovereenkomst er niet in zit”, of woorden van die strekking – dient te worden beschouwd als een voorlopig oordeel, ook als de rechter de bewoordingen ‘voorlopig’, ‘vooralsnog’ of anderszins daarbij niet noemt. Dat is in beginsel onvoldoende grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt, noch dat ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid wordt gewekt.
6.5.
De slotsom luidt dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde;
• belanghebbende p/a zijn gemachtigde;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. O. van der Burg, mr. G.P. Verbeek en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.